Louise Bourgeois
Louise Bourgeois
Spin in eigen web
Louise Bourgeois, geboren in 1911 en al vanaf 1938 als beeldend kunstenaar actief, kan bogen op een zeventigjarige loopbaan, waarin zij een indrukwekkend oeuvre tot stand bracht dat zij nog steeds verder uitbreidt. Dit jubileum wordt gevierd met een overzichtstentoonstelling die dit voorjaar in Londen en Parijs te zien was en nog doorreist naar New York, Los Angeles en Washington.
Bij de tentoonstelling verscheen een dik boek met veel afbeeldingen van de werken van Bourgeois, die nagenoeg allemaal zijn geëxposeerd (althans op de tentoonstelling die in Centre George Pompidou te zien was), en verder vooral teksten. Die essays en andere korte bijdragen zijn geschreven door experts die al eerder over Bourgeois publiceerden: Lucy Lippard, Robert Storr, Mignon Nixon, Deborah Wye, Rosalind Krauss, Linda Nochlin, Paolo Herkenhoff en ruim dertig anderen. Zoals te verwachten brengen ze in hun bijdragen niet veel nieuws. Bekende interpretaties worden bevestigd, hooguit genuanceerd, met name met betrekking tot de meest recente ontwikkelingen in het werk van Bourgeois. Verder is er voor het boek rijkelijk geput uit uitspraken van de kunstenaar zelf; citaten uit interviews en andere publicaties, maar ook uit onbekende notities uit haar schriften en dagboeken.
Het moet een lastige opgave zijn geweest om een interessant boek over de kunst en het kunstenaarschap van Bourgeois te maken. De laatste jaren verscheen een ware stroom van publicaties over haar werk. Robert Storr verzorgde met Paolo Herkenhoff in 2003 een monografie over haar, uitgegeven door Phaidon, Mignon Nixon publiceerde in 2007 een psychoanalytische studie over Bourgeois en er is ook een boek uitgebracht met een selectie van Bourgeois’ brieven, dagboeken en notities, om er slechts enkele te noemen. Toch is het gelukt van het jubileumboek een originele uitgave te maken door het te gieten in de vorm van een encyclopedie, die zowel in het Engels als in het Frans is uitgebracht. Alle teksten, van one-liners van Bourgeois tot de genoemde lange essays van de kenners, zijn alfabetisch naar onderwerp gerangschikt, zoals, in de Engelse editie: ‘Calm’, ‘Cannibalism’, ‘Cells’, ‘Child Abuse’, ‘Clothes’, ‘Colours’, ‘Commissions’, maar ook ‘Needles’, ‘New York’, ‘Old Age’, ‘Soft Landscape’, ‘Spider’, et cetera. Dit maakt het lezen van de dikke pil een spannende bezigheid. Goed gevonden dus door redacteuren of, en waarschijnlijker, goed geluisterd naar Louise Bourgeois die zelf vaak haar voorliefde voor dit soort naslagwerken heeft uitgesproken.
Het inspelen op deze voorkeur mag dan een gouden greep zijn geweest, er kleven ook nadelen aan het feit dat er gehoor werd gegeven aan andere, soms nogal dwingend opgelegde voorkeuren van Bourgeois. Zo is zij er op gebrand dat haar werk verklaard wordt vanuit de bronnen die zij als de enige juiste beschouwt. Dat zijn vooraleerst de trauma’s die zij in haar kindertijd opliep: het bekende verhaal van haar vader die overspel pleegde met ‘haar’ Engelse gouvernante, die jarenlang bij het gezin inwoonde, en de spanningen tussen haar ouders. Ook de dood van haar moeder in 1932, het achterlaten van haar vader toen Bourgeois in 1938 besloot Parijs te verlaten om naar New York te verhuizen, de geboortes van haar zonen en haar twijfels over haar moederschap behoren tot de door Bourgeois geautoriseerde bronnen. Maar wat zij expliciet verbiedt te betrekken bij een interpretatie van haar werk is haar dertigjarige huwelijk met de Amerikaanse kunsthistoricus Robert Goldwater, kenner bij uitstek van de invloed van het primitivisme op de moderne kunst.
De meeste schrijvers houden zich netjes aan haar voorschriften en behandelen Bourgeois als een spin in eigen web. Alleen Storr en Herkenhoff hadden het lef om over Bourgeois’ volwassen jaren te schrijven en over het belang dat Goldwater voor haar kunst en kunstenaarschap had. Storr brengt in de Phaidonmonografie bijvoorbeeld de afstand ter sprake die Bourgeois in de jaren vijftig nam van de New Yorkse avant-garde en verklaart deze vanuit Bourgeois’ destijds opkomende twijfel aan haar kunstenaarschap, in combinatie met haar angsten en haar melancholie. Hij zet uiteen hoe Bourgeois toen serieus heeft overwogen haar leven een andere wending te geven. Zo dreef zij enige tijd een antiquariaat en verbleef met echtgenoot en gezin diverse langere periodes in Frankrijk. Ook reisde ze met Goldwater naar Afrika. Tijdens deze verblijven hernieuwde zij haar contacten met Brancusi en Alberto Giacometti. Storr negeerde eveneens Bourgeois’ verbod om te spreken over de substantiële invloed van andere kunst op haar werk, door subtiel de formele relaties te beschrijven tussen de totemachtige beelden die zij na terugkeer in New York maakte enerzijds, en Brancusi’s eindeloze zuil, Giacometti’s existentiële figuren en een trap van de Dogonstam anderzijds.
In het jubileumboek klinken dergelijke dwarse, ongehoorzame geluiden helaas minder door. Dat is jammer, ook omdat onder anderen Storr zo veel weet van de Amerikaanse traditie waarin Bourgeois’ werk is ontstaan.
Neem bijvoorbeeld het pad dat de beeldhouwer Gaston Lachaise (1882-1935) in Amerika voor Bourgeois heeft geëffend. Bourgeois moet zich alleen al vanwege zijn Franse afkomst en emigratie naar Amerika met hem hebben kunnen identificeren. Ook zijn oversteek naar Amerika (in 1906) was de consequentie van zijn verlangen om zijn leven te delen met een geliefde, de (Canadees-)Amerikaanse Isabelle. In Amerika werd Lachaise bekend met zijn art-deco-reliëfs, portretopdrachten, maar vooral met zijn uiterst seksuele, erotische kunst: torso’s met wulpse, soms bizar vergrote borsten, opgezwollen vrouwelijke geslachtsdelen en weelderige billen onder een ingesnoerde taille, steeds gemodelleerd naar zijn Isabelle. Bourgeois kan Lachaise vanwege diens dood in 1935 niet persoonlijk hebben ontmoet, maar zijn werk kan zij heel goed hebben gekend. En dat zij ook werkelijk onder de indruk is van Lachaises obsessie voor de seksuele verbeelding van de vrouw, blijkt uit haar artikel daarover dat zij in 1992 in Artforum publiceerde en nadien, onder andere in 2003, in een catalogus over Lachaise.
Iedereen die eens Lachaises bronzen beeld Abstract figure uit 1930-1932 heeft gezien (ook wel meer to the point in het Frans aangeduid als Seins avec un sexe féminin au milieu), zal onmiddellijk de sterke verwantschap herkennen met Bourgeois’ meest seksuele sculptuur Janus Fleuri uit 1968. Toch komt Lachaise in de literatuur over Bourgeois niet voor, ook niet in het prachtige boek bij haar jubileum. Daarmee wordt onterecht voorbijgegaan aan de kunsthistorische context waarin Bourgeois werkte en van waaruit haar kunst begrepen moet worden. Naar een boek over Bourgeois in een breder uitgesponnen web, waarin geen rekening wordt gehouden met haar taboes, wordt dan ook reikhalzend uitgekeken.
Frances Morris (red.), Louise Bourgeois, Tate Publishing, Londen 2007. ISBN 978-18-54376-87-9. De eerste druk van de Engelse en de Franse editie is uitverkocht. In juni 2008 verschijnt de tweede druk. De Amerikaanse editie wordt uitgebracht door Rizzoli in New York.
Alied Ottevanger