Mc Chaos en zijn vele taken voor de kunstliefhebber
Het tentoonstellingswezen infantiliseert. Waar in vroegere tijden rust en concentratie het motto waren, geldt nu verstrooiing als norm. De chaotische modellen die in zwang zijn, kunnen het best bekeken worden met wat normaal gesproken doorgaat voor een puberale blik: vluchtig, ongeconcentreerd en met weinig oog voor detail. De toekomst lijkt aan de adhd-expositie.
Ook ziekte is aan mode onderhevig. Het schijnt dat de meest voorkomende diagnose onder kinderen van dit moment autisme is. Niet zo lang geleden was dat nog ADHD. Bezoek de Biënnale van Venetië en de conclusie ligt net andersom: autisme is uit, ADHD is helemaal in. Een bezoek aan de biënnale is niet vol te houden zonder de nodige Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Onder de curatoren zijn Hans Ulrich Obrist, Rirkrit Tiravanija, Molly Nesbit en Hou Hanru de meest overtuigende ADHD-ers. In hun tentoonstellingen, respectievelijk Utopia Station en Zone of Urgency (van Hou Hanru), schreeuwen alle werken tegelijk om aandacht met als resultaat voor de toeschouwer een gelukzalige onderdompeling in een complete beeld- en geluidsdouche. Dit is geen zappen van kunstwerkje naar kunstwerkje meer, dit gaat daar mijlenver aan voorbij. De tentoonstellingen nemen de gedaante aan van complete informatiebombardementen, zonder de bezoeker, al was het maar een seconde, rust te gunnen. Als toeschouwer moet je hier overal en nergens zijn. Voortdurend gebeurt er iets, vaak op meerdere plekken tegelijkertijd. En toch heb je, eigenaardig genoeg, niet het gevoel dat je iets mist. Er gebeurt gewoon teveel, het is letterlijk meer dan genoeg, om niet te zeggen dat je met de helft aan informatie ook al overvoerd was. In razende vaart schiet je aandacht heen en weer tussen visuele observaties, vreemde geluiden, gezang op de achtergrond, een piep, een aankondiging van een lezing, intellectuele kanttekeningen aan de muur, posters, een boekje, performances, sirenes, porno. Heb je het ene nog niet gezien, dient zich alweer iets anders aan. Wat zeg ik, wel tien dingen, tegelijkertijd, van alle kanten, steeds weer opnieuw. Om hier te overleven moet je wel een verstrooide blik hebben. Hier moet je wel halfverdwaasd rondbanjeren en alles langs je heen laten glijden.
Toeschouwers die zich als ouderwetse kunstliefhebbers geconcentreerd op het enkele werk storten, voeren een verloren strijd. Zij hebben er niets van begrepen. Beweging is hier het doel, want beweging suggereert transactie, overdracht, flow. Beweging is van nu, ervaren is van nu, reflectie is van morgen, of van gisteren, in ieder geval niet van vandaag. Veelbetekenend zijn de titels van de tentoonstellingen, die verwijzen naar het station, naar de stad, naar de zone of urgency, zoals Hou Hanru zijn deel noemt. De tentoonstellingsruimte wordt een mobiliteitscentrum, een stad, een crisisgebied. Actie is gewenst en actie zal er zijn, of je wilt of niet. Utopia Station en Zone of Urgency zijn volgestouwde podia waar de kunst in razende vaart overheen trekt, samen met het publiek, die er opgewonden samenklontert, om in evenzo razende vaart weer weg te gaan, de hitte van Venetië in, met het hoofd boordevol informatie.
Loungen is uit
Voor hen die het nog niet wisten: de lounge is definitief verleden tijd. Niet zo lang geleden openden tentoonstellingen met rustzones, lig- en zitgelegenheden waar men zich, nog voordat men iets had waargenomen, neer kon vleien om tot rust te komen. Kunstenaars manifesteerden zich als hostess of masseur om de bezoeker zo snel mogelijk al zijn stress te ontnemen. Tentoonstellingsbezoek was in die jaren een therapeutische aangelegenheid, verfrissend, stressremmend, kalmerend. Het bezoek aan het museum was als een bezoek aan de beautyfarm, met de kunst als de superieure heelmeester met de gouden handjes. Dit artistiek kuren voor hulpbehoevende kunstconsumenten was de tentoonstellingsvorm die hoorde bij het tijdperk van de relational esthetics: persoonlijke interactie op een non-verbale wijze. Maar helaas voor de gestressten onder de kunstliefhebbers, de relational esthetics zijn voorbij, of tenminste van gedaante veranderd. Ontmoeten mag nog wel, graag zelfs, maar in de plaats van non-verbale massage is het informatiebombardement gekomen, crossmedia zoals dat tegenwoordig heet, en dankzij de website 24 uur per dag, 7 dagen in de week. Content is nog het enige dat telt. Hoe meer, hoe beter.
Deze verandering van aanpak vereist een andere instelling van de bezoeker, een andere manier van perceptie, een andere beoordeling van kunst. Bij informationoverload hoort een meer eigentijds content management. Niet het escapisme van de relational esthetics, niet de geïsoleerde aandacht van het modernisme, maar de keiharde confrontatie. Stop de plug er maar in, en let it go. Wij redden ons wel, denkt de onverschrokken kunstkijker. De ADHD-er geeft het slimme voorbeeld. In plaats van overal bij stil te blijven staan, laat hij heel handig alles langs zich heen glijden, om vervolgens onaangetast zijn weg te vervolgen. Je kunt natuurlijk als een waanzinnige alles willen absorberen, maar elk sponsachtig brein raakt vroeg of laat een keer vol. Beter is het je te gedragen als een spiegel, en de meeste boodschappen genadeloos naar de zender terug te kaatsen, onbestelbaar verklaard, met dank voor de moeite. Dit is niet het tijdperk van het uren turen op een bankje, het in stilte laten verglijden van de tijd, de rust en concentratie, zoals de meeste tentoonstellingen dat nog nastreven. In de ADHD-expo heerst het hogedrukklimaat van het instantvermaak, alomtegenwoordig, totaal, asynchroon. De ontvanger bepaalt de routing, de rode lijn, zo die er überhaupt in te ontdekken is. We beleven, zoals Francesco Bonami, de directeur van de Biënnale van Venetië, het noemt, de dictatuur van de toeschouwer. Hij of zij maakt het hedendaagse beeldenpandemonium de dienst uit, en niet de kunstenaar, de curator of de criticus. Alleen de toeschouwer besluit of de beeldentombola nog iets van waarde te bieden heeft en in wat voor samenhang. Met weemoed denkt de oudere kunsttoerist terug aan de tijd toen de kwaliteit van de kunst nog voor hem uitgemaakt werd, en hij slechts hoefde te herkauwen. Simpel, overzichtelijk en leeg waren de tentoonstellingen destijds. Zaaltekst, hand-out, catalogus, recensie van de krant, alles was gedicteerd, alles onder controle. En iedereen nam het voor lief, geloofde het en liep weg met de van bovenaf door de markt geproclameerde kunsthelden. Het was de tijd van het enkelvoudige beeld. Het beeld dat, zelfbewust als het was, aan zichzelf genoeg had. Tentoonstellingen hadden in die jaren nog een zekere autoriteit, of anders wel het instituut waar zij plaatsvonden. Niets van dat al bestaat nog in het egalitaire ADHD-informatietijdperk. In feite concurreert elk beeld met elk ander beeld op deze aardkloot, elke idee met elk ander idee, elke bewering met zijn ontkenning, zonder enige voorwaarde, zonder aanzien des persoons. Posters, schilderijen, sculpturen, nieuwsuitzendingen, het is allemaal om het even. Alleen de aandacht van de toeschouwer telt, voor zolang het duurt.
In Venetië schoot me even de herinnering aan de eenminutenvideo’s van het Sandberg Instituut door het hoofd. Wat een rustige tijd was dat, toen je nog één minuut, let wel zestig volle secondes naar een kunstwerk keek. Een minuut is een eeuwigheid vergelegen met het waarnemingstempo dat de ADHD-tentoonstelling als standaard stelt. In de ADHD-tentoonsteling telt alleen de éénsecondenkunst. En dus zijn er niet heel veel lange video’s te bewonderen. Daarvoor in de plaats zijn er veel posters, de éénsecondekunst bij uitstek (het junkfood onder de beelden). Langer kijken is verboden. Langer kijken is een ramp. Vroeg of laat raakt de toeschouwer overvoerd en belandt met een knallende koppijn in bed. Het brein kan al die informatie simpelweg niet verwerken. Je raakt verstrikt in beelden, geluiden, ideeën, details, die, eenmaal thuisgekomen, in een onafzienbare reeks van beelden aan het geestesoog voorbijtrekken. ‘Had ik maar minder opgelet’, denkt de toeschouwer vol spijt. ‘Met een gezonde dosis aandachtstekort had ik nu rustig geslapen.’
900 interviews
ADHD als leidmotief voor de hedendaagse kunstreceptie. Het zal menig curator van de oude stempel een gruwel zijn, menig kunstenaar evenzeer. De ADHD-er neemt immers geen enkelvoudige beelden waar, de ADHD-er wil niet kiezen, de ADHD-er gaat voor het totaal, voor kwantiteit in plaats van kwaliteit. Hoe meer, hoe beter. Hans Ulrich Obrist gaf er een aardig staaltje van ten beste tijdens de opening van Venetië. In Utopia Station zijn ruim zestig kunstenaars verzameld in een vrij klein, kluchtachtig houten decor, met vele deuren en kamertjes, die allemaal op elkaar uitkomen. Het stampvolle geheel is aangekleed met nog eens tientallen posters aan de wanden. Utopia Station is de tentoonstelling van het grote getal, de veelheid, de optelling, het samenspel. En nog is het niet genoeg. Op de tweede dag van de biënnale vertelde Obrist vol trots aan een gast dat er sinds de dag ervoor nog eens twee kunstwerken waren bijgekomen. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.
Obrist toont zich vaker gezegend met een schier onuitputtelijke productiviteit. Op de biënnale bracht hij een bundel met 300 interviews uit (jawel, driehonderd, u leest het goed). Binnenkort volgen er nog twee delen, wat betekent dat er straks drie boeken liggen met in totaal een kleine duizend interviews. Het is een fenomenale prestatie, vooral omdat het niet de geringste personen zijn met wie Obrist gesproken heeft. Maar of het ook goed is? Obrists goede vriend Rem Koolhaas maakte er bij de boekpresentatie op de biënnale een kritische opmerking over: streng editen is ook wat waard. Alleen de ADHD-er begrijpt Obrists strategie. Productie komt voor reflectie. Kwantiteit voor kwaliteit. Een ADHD-er wil niet consumeren, hij wil het liefste produceren. Hij heeft geen andere keus, omdat de wereld zich voor hem altijd als een oneindig tekort manifesteert. Het is hem nooit goed genoeg. Altijd is er de strijd tegen de verveling, het opdringerige aandachtstekort. Alleen de eigen productiviteit geeft hem nog iets om handen en stelt hem in staat zijn verveling voor te zijn. Maar de wereld moet zich daar wel voor open stellen, er ruimte aan geven. En dus biedt alleen de wereld die zich als veelheid en als mogelijkheid manifesteert de ADHD-er nog enig respijt. Alleen de wereld die de suggestie geeft dat er nog veel te doen valt, biedt hoop voor de toekomst. In dat opzicht kan het geen toeval zijn dat Utopia Station de wereld als belofte voorstelt. Hier telt het komende zwaarder dan het feit, het potentieel zwaarder dan het gegeven. Dit is de wereld van voorbij de einder, achter de immer verschuivende horizon. Dit is de wereld van het wijde verschiet. Wijder is er niet.
Kinderen van de chaos
De associatie van de tentoonstellingspraktijk van enkele gerenommeerde tentoonstellingsmakers met ADHD is uiteraard een karikatuur. De vergelijking is ook niet bedoeld om de curatoren zelf op te zadelen met een ziektebeeld dat voornamelijk van toepassing is op jonge kinderen. Ze dient enkel en alleen om de doorgaans als jeugdig en kinderlijk geafficheerde perceptiewijzen, die deze tentoonstellingspraktijk voeden, helder te krijgen en uit te vergroten, enkel en alleen omdat het mogelijk iets zegt over de toekomst van de tentoonstelling. Het zijn ook kinderen die zich in eerste aanleg thuis zullen voelen in de hier geschetste chaotische kunstomgeving. Het oudere kunstpubliek weet zich doorgaans geen raad met deze ogenschijnlijke puinhoop, en laat zich in radeloze, zo niet ronduit negatieve termen uit over de hier getoonde respectloze omgang met kunst, zo ze die al tussen de activistisch getoonzette informatiestromen kunnen ontdekken. Sommige volhouders proberen zich nog enige tijd manmoedig vast te houden aan het enkele voor hen als kunst duidbare werk, maar de meesten houden het snel voor gezien, zoals Rutger Pontzen in zijn biënnalerecensie in de Volkskrant schreef. Ontdaan over het gebrek aan rust en concentratie, laten zij de chaos voor wat die is en lopen linea recta door naar de nabijgelegen broodjesstand. De jongere bezoekers spelen er ondertussen lustig op los. Onthecht en ontspannen laten ze het bombardement op zich neerdalen, alsof er niets ongebruikelijks aan de hand is. Ze verlustigen zich aan de chaos, identificeren zich geheel en al vrijblijvend voor een moment met de politieke teneur. Jongeren zijn gewend veel veel te laten zijn er er toch betekenis aan te geven. Zij kiezen niet voor het detail, niet voor de concentratie. Zij denken in totalen, het geheel, de sfeer, interactie en contact. Jongeren zijn meester in de patroonherkenning. Niet-lineaire fragmenten worden door hen in razende vaart tot een geheel gesmeed. Ouderen kunnen nog heel wat van hen leren.
Douglas Rushkoff schreef er al in 1997 over in zijn boek Children of Chaos. ‘Onze kinderen leiden ons in onze evolutie voorbij het lineaire denken, voorbij dualisme, mechanismen, hiërarchieën, metaforen en God zelf, naar een dynamische, holistische, animistische, gewichtsloze cultuur. Chaos is hun natuurlijke omgeving’, aldus Rushkoff. Het boek mag dan wel inmiddels een beetje gedateerd overkomen vanwege de voorbeelden uit de strip, de film- en gameswereld die Rushkoff gebruikt, maar zijn boodschap blijft fier overeind en krijgt in de context van de huidige biënnale zelfs een hernieuwde geldigheid. Jeugdcultuur leidt de weg naar de toekomst, stelt Rushkoff, omdat jongeren beter dan ouderen geoefend zijn in de toepassingen van de informatiemaatschappij. Hij voorspelt de noodzaak van een complete omwenteling van waarden, waarbij de ‘bombast’ en de ‘zwaarte’ van de twintigste eeuw plaatsmaakt voor een veel optimistischere eenentwintigste-eeuwse (digitale) cultuur, die lichtvoetig, dynamisch en humoristisch is. Kwaliteiten die gedurende de twintigste eeuw door de dominante cultuur verdoemd en gekleineerd zijn, krijgen bij Rushkoff een onverwachte opwaardering. Zo roemt hij de alom vermaledijde korte attention span van de jongeren. Waar dit gebrek aan concentratie volgens oude normen een probleem is, stelt Rushkoff dat dit ogenschijnlijke gebrek aan concentratie juist te betitelen is als een groot vermogen tot concentratie: uit een veelheid aan gefragmenteerde informatiebrokken, destilleert de jongere als was hij een handig ‘regisseur’ een eigen verhaal. Bovendien zijn kinderen in staat om meerdere taken tegelijkertijd te doen. Dit vermogen tot multitasken, tegelijkertijd lezen, kijken en eten, noemt Rushkoff het grote talent van de jeugd. Niet-lineair handelen wapent kinderen veel beter tegen de toekomst dan hun ouders, die nog zijn opgevoed met de regel dat concentratie het enige is dat telt.
‘Als een samenleving in crisis is, zijn het de kinderen die als eersten leren de ergste van de bedreigingen te incorporeren in basale vormen van spel.’, schrijft Rushkoff. Hoe jonger men is, hoe beter men weet te overleven in een samenleving, die gekenmerkt wordt door een verregaande versplintering, verstrooiing en onduidelijkheid. Elke richting lijkt zoek, elk verband op z’n hoogst voorlopig. Hou Hanru zal Rushkoffs stelling als muziek in de oren klinken. In de teksten rondom Zone Of Urgency refereert hij openlijk aan een typische jaren zestig ideologie: de chaotische ruimte van de stad als de habitat bij uitstek voor de speelse geest, de actieve geest, de activistische geest. Hij haalt de filosoof Hakim Bey erbij, om de vrije speelruimte enige actuele politieke lading te geven, een anti-globalistische lading. ‘Standing on the ramp and merged with this Z.O.U. one is reminded of Hakim Bey’s TAZ (Temporary Autonomous Zone): a constantly shifting area that subverts the established order, a space for uprising and insurrection, a “free enclave”, a “poetic fancy”, “a microcosm of that anarchist dream of free culture”. However, it’s never cut off from the urgency of social reality’, schrijft Hou Hanru. In de tentoonstelling wordt dit soort zwaarwichtigheid juist vermeden. Vrijheid blijheid is het motto. De sixties zijn terug, Aziatische provo in een jasje van nu. De tentoonstelling biedt de prettige chaos van de grote stad, in een naar westerse maatstaven schaamteloos citatencircus. Geen motief is heilig, geen traditie gewaarborgd. Hou Hanrou spreekt het liefst van een battleground vanwege zijn stiekeme revolutionaire ambities, maar zijn strijdtoneel toont opvallende gelijkenis met een playground. Het is dolle pret kunst te maken zonder veel ballast, zoveel wordt wel duidelijk. Wat dat betreft kan het niet kinderlijk genoeg in de ADHD-expositie.
ANNEX
Utopia Station in de Biënnale van Venetië is deel van een project dat eerder begonnen is. De laatste twee jaar was er onder leiding van Marco De Michelis en Angela Vettese een Utopia Seminar dat in samenwerking met Stefano Boeri plaatsvond in de architectuurschool aan de Universiteit van Venetië (IUAV), met assistentie van Alessandro Petti, en de steun van Avanguardie Permananti. Afgelopen februari was er een bijeenkomst aan de kunstafdeling van het Vassar College in Poughkeepsie, New York en in het Theater am Turm in Frankfurt, tijdens het programma Public Life, georganiseerd door Louise Neri. Een nieuwe editie van Utopia Station is gepland voor Haus der Kunst in München, van 21 september tot en met 7 december, gevolgd door een aflevering in het najaar van 2004. De posters van Utopia Station zijn te zien via E-FLUX, http://www.e-flux.com
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M