New York Underground
Met onder anderen The Red Krayola, George Kuchar en Charles Atlas als prominente deelnemers toont de Whitney Biennial dit jaar opvallend veel kunstenaars die zijn voortgekomen uit de onstuimige dagen van de New Yorkse underground. Waar is de New York underground tegenwoordig te vinden?
‘De grote kunstenaar van morgen gaat ondergronds.’
Marcel Duchamp
Hoe ver kon Duchamp in de toekomst kijken, toen hij deze beroemde uitspraak deed op een symposium in Philadelphia getiteld ‘Where Do We Go From Here?’. Dat was in 1961, nog vóór Max’s Kansas City en The Velvet Undergrond, en voordat The Kitchen in New York werd geopend als podium voor experimentele muziek, video en performancekunst. Dat was in 1971, het jaar waarin Gordon Matta-Clark en anderen in SoHo het restaurant Food oprichtten, een vrolijke broedplaats van alternatieve ideeën, die onderdak bood aan plaatselijke avant-garde-kunstenaars, muzikanten en dans- en theatergroepen. Kortom, de hoogtijdagen van de undergroundcultuur in z’n verschillende verschijningsvormen (cinema, muziek en kunst, met elk verschillende, maar ook overlappende ontwikkelingen) moesten nog komen. Heeft het nu, vijftig jaar later, nog zin om te spreken van een undergroundscene in New York? Behoort de term en z’n associaties intussen bij het glansrijke verleden van de stad, of is misschien juist sprake van een opleving?
Bad old days
Te oordelen naar de kunstenaars die zijn geselecteerd voor de Whitney Biennial lijkt het laatste het geval. Naast wijlen George Kuchar, wiens low-budget campfilms in één adem worden genoemd met die van Andy Warhol en Kenneth Anger (film is de enige discipline waarbij de term underground nog steeds in zwang is en het was toevallig ook de discipline waarvoor het etiket voor het eerst werd gebruikt, aan het eind van de jaren vijftig), kunnen ook de volgende kunstenaars aanspraak maken op het label ‘underground’: de psychedelische rockband The Red Krayola onder leiding van kunstenaar Mayo Thompson, de experimentele filmmaker Charles Atlas die zich als eerste toelegde op dans voor de camera (bijvoorbeeld in de film Hail the New Puritan (1985–86), met in de hoofdrol virtuoos danser en choreograaf Michael Clark, bekend om z’n gedurfde punk-esthetiek), de acteur en regisseur Vincent Gallo, die is begonnen als graffitikunstenaar, net als Jean-Michel Basquiat (ze traden samen op met de band Gray op legendarische undergroundpodia als Max’s Kansas City en The Mudd Club). Veel van deze invloeden, van street art tot alternatieve muziek, komen op dit moment samen in de interdisciplinaire kunstpraktijk van avant-gardeschilder en performancekunstenaar Jutta Koether, die is gelieerd aan het radicale kunstenaarscollectief Grand Openings.
Als de Whitney Biennial een barometer is die reageert op het huidige politieke, economische en artistieke klimaat (in plaats van alleen een weergave te zijn van de subjectieve visie van de curator over hoe het ervoor staat met de hedendaagse Amerikaanse kunst), wat moeten we dan met die keuze om zoveel aandacht te schenken aan een stroming die teruggrijpt op de onstuimige dagen van de New Yorkse underground? Komt het door een bredere en diep verankerde neiging om het verleden van de stad te romantiseren, een verlangen als gevolg van een gevaarlijker en grimmiger, maar tegelijkertijd ook een hedonistischer en uitbundig creatief New York, vóór de yuppificatie van eind jaren tachtig en de uiteindelijke doodsteek door de ‘schoonmaakacties’ van Rudy Giuliani? Of zijn het de specifieke kwaliteiten van het spannende, interdisciplinaire experimenteren, de doe-het-zelf-geest, het samenwerkingsaspect en vooral de subversieve kracht van undergroundkunst, die ons aanspreken in tijden van economische beperking en sociale onrust?
Ondanks de ouderwetse connotaties van de naam, leeft het undergroundideaal (of de mythe?) voort, zoals blijkt uit deze Whitney Biennial. Toch valt te betwijfelen of je in het Whitney Museum iets kunt vinden dat underground is in plaats van was in de ‘bad old days’, in elk geval voordat het museale status kreeg. Musea en galeries doen erg hun best om nieuw talent te ontdekken, getuige ook de triënnale die nu voor de tweede keer in het New Museum gehouden wordt, en, enigszins ironisch, The Ungovernables heet. Om zijn naam eer aan te doen, hoort de underground in het geheim te opereren, onder de radar, buiten beeld, alleen toegankelijk voor een handvol insiders, fans, ingewijden. De underground schuwt bekendheid en publiciteit bijna per definitie. De veelzijdige componist en muzikant Frank Zappa – niet onbekend met de underground – sloeg de spijker op de kop toen hij zei: ‘De mainstream komt op je af, maar naar de underground moet je zoeken.’
Zonder naam
Waar is de underground in New York tegenwoordig te vinden? In het veranderende artistieke landschap van New York, speelbal van de grillen van de onroerendgoedmarkt, hebben diverse buurten voor een poosje de dubieuze eer gehad dé plek te zijn voor undergroundachtige kunstenaarsinitiatieven. Eerst was dat de East Village, daarna werd het Williamsburg en toen de Lower East Side. Tot voor kort bevond het alternatieve kunstcircuit zich in Bushwick. Eigenlijk is dat nog steeds zo, omdat er veel kunstenaars wonen die zich geen huis kunnen permitteren in de Lower East Side of Williamsburg. De East Village is helemaal niet meer te betalen.
Jason Andrews, die Norte Maar (‘Bushwick’s original art non-profit’) heeft opgezet in z’n flat aan Wyckoff Avenue, beschouwt het feit dat gevestigde, door kunstenaars gerunde galeries, zoals Momenta Art, van Williamsburg naar Bushwick verhuizen als een teken dat de buurt mainstream is geworden. Hij vindt Bushwick ook niet langer een undergroundgemeenschap, ook al heeft het nog wel dat cachet dankzij een ruige club culture. Nu er geen goedkope lofts meer te krijgen zijn in Bushwick en kunstenaars door de hoge prijzen worden verdreven uit een wijk die ze zelf trendy hebben gemaakt, begint Ridgewood zich te ontwikkelen als de nieuwe kunstenaarsbuurt. De wijk ligt ten noordoosten van Bushwick en er ontstaan allerlei pop-up galeries met verleidelijke namen als Small Black Door of Valentine.
Volgens kunstenaar Jeff Stark wordt de underground naar de randen van Brooklyn verdreven. Hij is initiatiefnemer van de mailings van Nonsense NYC, dat zich presenteert als ‘betrouwbare bron van alternatieven’ en gaat over ‘dingen zonder naam, of met een naam die je niet hardop durft te noemen, zoals “underground”.’ Het enorme aantal evenementen op de wekelijkse mailinglijsten, met een ruime mix van ‘onafhankelijke kunst, vreemde evenementen, gekke happenings, bijzondere feesten en zinloze cultuur in NYC’, geven aan dat een underground die zichzelf niet zo durft te benoemen springlevend is in New York, of liever gezegd in Brooklyn. Manhattan speelt nauwelijks een rol. Als je op Nonsense afgaat, is er geen centrum maar zijn er allerlei creatieve hotspots, verspreid over Brooklyn en zelfs verder.
Dat wil niet zeggen dat er in Manhattan geen undergroundachtige initiatieven te vinden zijn. Er zijn vele non-profit en door kunstenaars gerunde instellingen in de Lower East Side. PARTICIPANT INC is een van de meest opvallende alternatieve tentoonstellingsruimten met een underground-tintje, en de kunstenaar John Kelsey, mede-eigenaar van galerie Reena Spaulings, wordt wel beschouwd als de koning van de underground. Textielkunstenaar Travis Boyer heeft bij verschillende kunstprojecten samengewerkt met K8 Hardy van Reena Spaulings en zijn kledingverf-participatieperformance Indigo Girls – in februari gedurende drie dagen in vernieuwde vorm uitgevoerd in PARTICIPANT INC – is precies het soort niet te classificeren rare kunst die de Nonsense-lijst haalt. Volgens Travis is dit een interessante tijd voor kunstenaars in New York, omdat er veel meer wordt samengewerkt in de kunst. Er zijn meer kunstenaarscollectieven en tentoonstellingsruimten dan ooit. Boyers indigo geverfde stukken waren onlangs te zien als onderdeel van een groepstentoonstelling bij Louis B. James, een van de nieuwe galeries rond Orchard Street in de Lower East Side, dat steeds meer een alternatief wordt voor de for-profit galeries in Chelsea.
Occupy?
Duchamps uitspraak over de grote kunstenaar van morgen die ‘underground’ zou moeten gaan, komt overeen met wat hij zelf in die tijd deed. Nadat hij zich had teruggetrokken uit de kunstwereld, werkte Duchamp twintig jaar lang stilletjes door aan z’n mysterieuze, laatste meesterwerk Etant donnés (1946–1966), dat pas na zijn dood werd onthuld. Uiteenlopende New Yorkse kunstenaars vereren Duchamp, ze hebben een soort cultfiguur van hem gemaakt. Zijn werk wordt bijvoorbeeld geciteerd in een bijdrage aan de Whitney Biennial van de Poolse kunstenaar Joanna Malinowska. Zij maakte een grote versie van Duchamps Bottle Rack, van namaak mammoet- en walrusbotten. Maar ondanks hun bewondering voor de man en zijn compromisloze kritiek op kunstinstituten, zullen weinig hedendaagse New Yorkse kunstenaars, al zijn ze nog zo radicaal, de kans laten schieten om samen te werken met een grote instelling of een gerenommeerde, bemiddelde galerie (volop te vinden in Chelsea). En wie kan ze dat kwalijk nemen? Maar zodra ze daarvoor kiezen, maken ze deel uit van de geïnstitutionaliseerde en commerciële mainstream.
Neem bijvoorbeeld de Griekse, in New York wonende performance activist/kunstenaar Georgia Sagri. Zij is een van de jongere kunstenaars die meedoen aan deze editie van de biënnale. Hopelijk is ze uitgekozen vanwege de kracht van haar werk en niet als erkenning voor haar vroegtijdig afgebroken, maar veel besproken actie ‘Occupy Artists Space’. De kortstondige, alom bekritiseerde bezetting van de non-profit Artists Space in SoHo werd niet zozeer geïnspireerd door de Occupybeweging, maar door historische voorbeelden van Europese communes en de krakersbeweging, gekoppeld aan de protestkunst van de underground. Voor de tegenstanders was de actie met z’n tegenstrijdige motto – ‘Occupy Artists Space: Take that which is already yours’ – een miskleun: waarom zou een activistische kunstenaar een ruimte willen bezetten die wordt gedreven door kunstenaars en die sinds de oprichting in de jaren zeventig in dienst staat van de kunstenaarsgemeenschap? Waarom niet een hypercommerciële galerie of een veilinghuis gekozen? De kunstcriticus Caroline Busta maakte korte metten met de actie in haar commentaar op Facebook: ‘Bezet het MoMA, bezet Gagosian Gallery, bezet Sotheby’s en laat je arresteren als je dat leuk vindt, maar ga niet je eigen achtertuin bezetten met het idee dat je radicaal bezig bent.’ Anderen waren nog onaardiger en schreven dat Sagri Anthony Reynolds Gallery had moeten bezetten als ze zo nodig moest, ‘een bekakte galerie in Londen die haar werk verkoopt’. En toen de lijst met deelnemers aan de Whitney Biennial was uitgelekt, vroeg men zich af of ze nu het Whitney ging bezetten.
Achterhoede
Volgens kunstenaar Nils Norman kan er geen underground bestaan – behalve dan de utopische variant – in een neoliberale omgeving als New York, waar alles in snel tempo wordt omgezet in kapitaal. Dat blijkt uit Tompkins Square Park Monument to Civil Disobedience (1997), een voorstel voor een anarchistische bezetting van het East Village Park, of een woonproject in de Lower East Side, met een tuin waarin voedsel zou worden verbouwd door ‘Underground Agrarians’. Samen met Andrea Fraser, die van kritiek op kunstinstellingen haar praktijk maakte, begon hij eind jaren negentig Parasite, een denktank van kunstenaars, vooral gericht op ‘projectmatige kunst’. Een aantal leden kwamen afgelopen oktober opnieuw bijeen voor een levendig en druk bezocht debat dat plaatsvond in Artists Space, kort voor de ‘bezetting’. De hernieuwde interesse voor projectmatige kunst, vaak vergankelijk van aard, plaatsgebonden, kleinschalig, gebruikmakend van low-tech middelen, en bovenal opererend buiten het circuit van de gevestigde instellingen als galeries en musea, weerspiegelt een toenemende behoefte aan werk waarbij kunst en het leven samenvloeien.
‘Kunst, niet als representatie, maar als het ding zelf’, zo noemde curator en provocateur Nato Thompson het fenomeen, tijdens de laatste Creative Time Summit, een conferentie (24–25 september 2011) die diende als inleiding op de tentoonstelling Living as Form, die plaatsvond op en rond Essex Street Market in het centrum van New York. Onder de veelomvattende paraplu van ‘leven als vorm’, heeft Nato Thompson samen met 25 andere curatoren een overzicht gemaakt van twintig jaar ‘culturele praktijken waarbij kunst en dagelijks leven in elkaar overlopen, met nadruk op participatie, dialoog en betrokkenheid bij de gemeenschap’. De bezetting van het Zuccotti-park (waarvan niemand toen nog had gehoord) gaf de conferentie achteraf een extra lading. Sociaal geëngageerde projecten op het randje van kunst en activisme kregen ineens nieuwe betekenis, zoals bijvoorbeeld Immigrant Movement International van de Cubaanse Tania Bruguera, dat werd gepresenteerd door Creative Time in samenwerking met het Queens Museum of Art. Het leven zelf was ineens subversiever dan de kunst. En je zou kunnen stellen dat de kunst moeite heeft om bij te blijven.
Agnieszka Gratza is schrijver en criticus, New York
Agnieszka Gratza