metropolis m

Newtopia
Verschillende locaties, Mechelen

Het ambitieuze Newtopia in Mechelen is niet de zoveelste stadstentoonstelling. Met maar liefst zeventig kunstenaars uit voor de helft niet-westerse landen en solopresentaties van onder meer Alfredo Jaar en Krzysztof Wodiczko heeft de expositie meer weg van een biënnale, die afziet van typische site-specific opdrachten en maximaal inzet op thematische verdieping. Artistiek leider Katerina Gregos, die ook co-curator was van onder meer Contour (Mechelen, 2009) en Manifesta 9 (Genk, 2012), koos voor het koepelbegrip ‘mensenrechten’. De tentoonstelling licht in verschillende hoofdstukken telkens een aspect van deze complexe en omvangrijke thematiek toe: in de expositieruimte van het centraal in de stad gelegen cultuurcentrum, de vroeg-industriële omgeving van de Oude Mechelse Vleeshalle, de gloednieuwe kelderverdieping van het Museum Hof van Busleyden en de recent gerenoveerde brouwerij Lamot. Gregos deelt het onderwerp op in drie ‘generaties’: fundamenteel civiele en politieke rechten, gericht op het individu en ‘misbruiken en excessen van de staat’ (cultuurcentrum); sociale, economische en culturele rechten omtrent werk, huisvesting of onderwijs (Oude Mechelse Vleeshalle); en de huidige stand van mensenrechten, verbonden met diverse kwesties als dekolonisatie, globalisering of kapitalisme (Hof van Busleyden en Lamot). Maar is het niet te weinig gespecificeerd, wanneer een mensenrechtententoonstelling zich uitspreekt over genocide, globalisering en publieke ruimte tegelijk, over milieu, de natiestaat én homo-emancipatie? De valkuil voor Newtopia lijkt niet te schuilen in het stadsspektakel en de daaraan gekoppelde externe agenda’s, maar in het uitblijven van een helder geformuleerd kijk- en denkkader.

De term Newtopia verwijst naar The Last Utopia (2010), een gelauwerd boek van de Amerikaanse historicus Samuel Moyn, die ook in de catalogus aan bod komt. De auteur stelt dat de mensenrechten geen natuurlijk gegeven vormen noch een erfenis van de Tweede Wereldoorlog zijn, maar een laatste en twijfelachtige utopie zijn, ingegeven door historische desillusie. De mensenrechten als algemeen geldend moraliteitsbesef kwamen pas in de jaren zeventig in beeld, althans Moyn, nadat het idealisme van eerdere studentenbewegingen, ecologische protesten en economische hervormingsprogramma’s gefaald had. Dit pleidooi is steekhoudend, temeer omdat het uitgaat van een onlosmakelijke verbinding tussen een filosofisch en een historisch vraagstuk. Mensenrechten als een morele en universalistische categorie enerzijds, en als een geopolitieke en op machtsverhoudingen gefundeerde geschiedenis anderzijds, worden beschouwd als twee kanten van dezelfde medaille.

Maar als Moyns boekproject – of ten minste de catalogustekst – hierbij steunt op geschiedkundige trivia en gedetailleerde argumentatie, lijkt dezelfde thematische verknoping in de tentoonstelling heel wat stugger te verlopen. Zo hebben de verschillende ‘generaties’ in Newtopia een schijnbaar historische verankering, namelijk basisrechten pre-1945, verzorgingsstaat 1945-1989 en globalisering post-1989. Toch blijken ze uiteindelijk slechts intuïtieve keuzes te zijn, die voortkomen uit het getoonde werk. Deze troebelheid doet gissen naar de argumenten voor specifieke keuzes door de curator, alsook naar de relatie tussen verschillende zalen en tussen de thematische clusters onderling. Vanwaar bijvoorbeeld de combinatie van Warhols befaamde zeefdrukkenreeks Electric Chair (1971) met het werk van enkele Chinese dissidenten, met Satch Hoyts spreekgestoelte over zwarte identiteit (Say It Loud, 2004), met een conceptuele fotoreeks omtrent Bosnische massagraven (Ziyah Gafi?, Quest for Identity, 2010) en met activistische posters uit het archief van het Amsterdamse Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis? Het zijn objecten waaruit totaal verschillende tijdskaders, regio’s, esthetische strategieën en zelfs problematiek spreken! Of waarom in de ruimte ernaast de focus leggen op vroegmoderne grafiek met Frans Masereel, Franz Meyer en Wilhelm Werner, om deze dan bruusk te penetreren met porseleinwerk van Hoyt en een overigens uitstekende stop-motion van de Tsjech Jan Švankmajer (The Flat (BYT), 1968)? Waarom in deze zaal ook niet de grafisch en thematisch aansluitende litho’s van de vergeten Belg Wilchar onderbrengen, politieke satire die nu volledig geïsoleerd zit in de verzorgingsstaatsectie?

Zulke vragen blijven gedurende de hele tentoonstelling onbeantwoord. Newtopia houdt daarmee het midden tussen een historische en filosofische blik op de problematiek van de mensenrechten, tussen mei ’68, het Tiananmenplein en 9/11 aan de ene kant, en een algehele claim op universalisme en moraliteit aan de andere kant. Op hun best kunnen de werken dan wel vrij associatief en, net zoals de mensenrechten, ‘universeel’ met elkaar resoneren, in het slechtste geval worden ze inwisselbaar, en verwordt de door Gregos ontplooide selectie kunst tot een willekeurige samenkomst van politiek bevlogen werk.

‘Er is een verband tussen mensenrechten en kunst,’ zo verweert de curator zich in de catalogus. ‘Want kunst gaat over vrijheid: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van denken en de ongeremde expressie van het spirituele en het intellectuele.’ Ook stelt Gregos dat de clichématige en haast exclusief negatieve representatie van de mensenrechten met name problematisch is, en dat de kunst middels haar voormelde eigenzinnigheid hiertoe een alternatief kan bieden. Hier stelt de curator dus twee zaken vast. Als autonome ruimte, ontdaan van reële impact, vindt de kunst haar gelijke in het project van de mensenrechten. En juist dankzij haar specifieke uitdrukkingsvorm – een ‘utopisch’ en misschien ook positief beeld – schenkt ze een nieuw elan aan diens representatie.

Het is echter maar de vraag of de vele werken in Newtopia de bezoeker daadwerkelijk op een frisse blik trakteren. Naast een thematisering van onderbelichte problemen in niet-westerse regio’s of van westerse inbreuken op de mensenrechten, biedt de tentoonstelling behoorlijk wat eenduidige en documentaire-achtige kunst, die de eigen positie niet of nauwelijks relativeert. In Museum Hof van Busleyden thematiseert Ravi Agarwal zo de toenemende industrialisatie en gentrification in New Delhi zonder de foto’s en de video op hun beurt te problematiseren, tonen Lina Khatibs dia’s een nuchtere maar weinig prikkelende sequentie van billboards van gevallen dictators, pakt Jaros?aw Kozakiewicz uit met een utopisch maar ook weinig ironisch architectuurproject (Oxygen Towers, 2005), en schetst Lieve Van Stappen een gortdroge geschiedenis van kindermisbruik, om deze nadien uit te vlakken tot glasgeblazen jurkjes – een fragiele maar uiterst transparante symboliek. Wat deze werken achterwege laten is wat de praktijken van Alfredo Jaar en Sven ’t Jolle zowel complex als intelligent maken: een reflectie op de slechts beperkte politieke reikwijdte van de kunst. Als Jaar de tweespalt tussen politiek en esthetiek letterlijk verbeeldt – door bijvoorbeeld militarisme te transformeren in dwangmatig klarinetspelen in Opus 1981/Andante Desesperato, 1981 – en ’t Jolle zich wentelt in tragikomische beelden als politiek ‘onmachtig’ wapen – zie Dagobert Duck in (Casse-toi Alors) Pauvre canard (2009) – dan is dit om de link tussen kunst en mensenrechten te verbeelden als fundamenteel machteloze maar niettemin emanciperende praktijken. Het positieve beeld van de mensenrechten schuilt niet in de alternatieve of ‘artistieke’ documentaire, maar in de veranderende en verlossende kracht van oneliners of muziek.

Voor alle duidelijkheid, er is ook heel wat goed werk te zien in Mechelen. Jaar en ’t Jolle zijn bijvoorbeeld sterk vertegenwoordigd in de tentoonstelling, en ook de door Kendell Geers samengestelde ‘protestwand’ (met werken van onder meer collega’s Marina Abramovi?, Charlie Chaplin, Ganzeer, de Kabakovs, Barbara Kruger en Kara Walker) is voldoende sterk om Newtopia als bezoekwaardig aan te stippen. Het tekort aan specificiteit en de bijna absurde overdaad aan serieux in de verzameling van Geers stemmen echter niet enkel tot nadenken over de mensenrechten als ideologische en esthetische praktijk – ze verbeelden precies ook waar het schoentje voor Newtopia knelt.

Stefaan Vervoort, aspirant (FWO) aan de Vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent

Stefaan Vervoort

Recente artikelen