Oersoep – In gesprek met De Onkruidenier
De praktijk van het kunstenaarscollectief De Onkruidenier dwingt speels tot nadenken over nieuwe manieren om in onze voedselbehoeftes te kunnen blijven voorzien. Ze laten bezoekers zich verwonderen over de mogelijkheden van zogenaamd ‘onkruid’ en oergroenten als de strandbiet. Marsha Bruinen bezoekt Jonmar van Vlijmen, Ronald Boer en Rosanne van Wijk in hun studio. ‘En dan kook je met onkruid en zijn mensen meteen geraakt.’
‘In 2013 verhuisden Ronald en ik naar een nieuw huis in Amsterdam: kleiner, maar met een grote tuin’ vertelt Jonmar van Vlijmen. ‘Tijdens de verhuizing kwam ik Elseviers gids van wilde groenten vruchten en kruiden (1979) tegen, een boekje dat ooit van mijn grootouders is geweest. Daarin stonden allerlei gerechten die je met onkruid – de planten waarvan Ronald en ik tijdens onze studies landschapsarchitectuur hadden geleerd dat je ze moet bestrijden– kon maken. We maakten engelwortellikeur, paardenbloemenlimonade en brandnetelkroketten, oogstten klimop om wasmiddel mee te maken en wasten onze haren met sneeuwbessen.’ Ronald Boer: ‘Het begon allemaal heel geborgen, hobbymatig, in huis. Onze keuken werd ons laboratorium, de woon- en slaapkamer werden stilaan opslagruimtes. Door onze studie wisten we hoe wilde planten van elkaar te onderscheiden, maar we hadden nog nooit zo’n intensieve relatie ermee opgebouwd.’
Het enthousiasme werkt aanstekelijk: wanneer de twee kunstenaars in 2013 door curator Alice Smits uitgenodigd worden om een proeverij te organiseren in het Amstelpark reageren deelnemers verrast. ‘Is dit het onkruid waar ik net overheen ben gelopen?’ Van Vlijmen vertelt: ‘Ik vond dat bijzonder. Als makers waren we al langer op zoek naar draagvlak voor de ecologische thema’s die ons bezighielden, maar dat ging in die tijd nog best moeizaam. En dan kook je met onkruid en zijn mensen meteen geraakt.’
Eind 2016 komt het werk van De Onkruidenier terecht in een stroomversnelling. Van Vlijmen en Boer worden onder andere uitgenodigd deel te nemen aan het expeditie-programma van theaterfestival Oerol op Terschelling, mogen daarnaast drie maanden wonen en werken op het voormalige suikerunieterrein in Groningen én worden ook nog toegelaten tot het residentieprogramma van de Jan van Eyck Academie. Op de Jan van Eyck beginnen ze het zout van Terschelling en het zoet van het Groningse suikerbieten te bestuderen.
Ronald Boer: ‘Vaak wordt er over klimaatverandering gesproken in termen van wat straks niet meer kan. Wij proberen na te denken over wat wél kan. Strandbieten of zeewier verbouwen, bijvoorbeeld. We kwamen daarachter nadat een ecoloog ons vertelde dat de zoutminnende strandbiet die tussen de stenen op Terschelling groeit de voorouder is van alle gecultiveerde bietensoorten. We werden nieuwsgierig naar deze oerplant. Als hij namelijk in zeer zoute omstandigheden kan overleven zijn strandbieten in de toekomst misschien wel veel geschikter om te verbouwen dan bijvoorbeeld rode bieten of suikerbieten. ’
Het kan het fundament van hun praktijk genoemd worden: mensen laten ontdekken welk voedsel overal voorhanden is, om zo ook aan te zetten tot het denken over nieuwe manieren van voedselvoorziening op de lange termijn. Een suikerbietenboer, wiens akker tegen een zeedijk ligt, brachten ze tot diens verbazing in aanraking met de strandbiet die net achter die dijk groeit. Door zulke vergeten kennis opnieuw te introduceren komt er een herwaardering van wilde planten op gang, die te vaak ten onrechte als ‘onkruid’ worden betiteld en daarom bestreden. Het is een optimistisch geluid, zoals hoorbaar van meer kunstenaars, maar waar ook een gevaar in schuilt. Want uiteindelijk lijkt het de mens te blijven die wikt en beschikt over het lot van andere in de natuur. Hoe voorkom je als kunstenaar toch weer een beeld te presenteren van de mens als een wezen dat boven andere entiteiten staat?
Rosanne van Wijk, een kunstenaar die in dezelfde tijd als Van Vlijmen en Boer deelnam aan het residentieprogramma op de Jan Van Eyck en zich sindsdien heeft aangesloten bij De Onkruidenier, reageert: ‘Dat is een spanning waar we ons inderdaad bewust van zijn. Ik denk dat het belangrijk is om als kunstenaar tentoonstellingsomgevingen op te zoeken die van jou een bepaalde mate van aanpassing eisen. Voor Becoming a salt loving species (2019) stonden we met een houten installatie op hoge poten midden in de Waddenzee. Negen dagen lang probeerden we te leren van organismen die in de zoute zee leven, zoals algen en krabben. We kneedden zeeklei en gingen in gesprek met bezoekers over de vraag wat wij als mensen met een zoute toekomst in zicht kunnen leren van deze zoutlievende wezens. Het getij bepaalde of mensen naar ons toe konden lopen; wij pasten ons dus aan de zee aan.’
Voor die tegenovergestelde denkrichting – het zoeken naar manieren waarop de mens zich aan zijn omgeving kan aanpassen in plaats van andersom – halen de kunstenaars onder andere inspiratie uit zeenomaden van het Bajau-volk in Zuidoost-Azië, wier lichamen zich langzaamaan hebben aangepast aan hun leven onder water. De ruimtes tussen hun vingers zijn minder diep uitgesneden, zodat ze zich sneller kunnen voortbewegen onder water. Hun milt is groter, zodat ze een grotere buffer voor zuurstoftransport hebben en wel twaalf minuten onder water kunnen zwemmen om voedsel te zoeken.
Wanneer ik De Onkruidenier in hun studio op kom zoeken zijn ze druk bezig met de voorbereidingen van Forever Summer: een project dat ondertussen half november geopend is in het Van Abbemuseum en waarin de tomaat centraal staat. Tussen potjes met daarin gedroogde tomatenschillen en koffiefilters waar zaadjes op liggen te drogen vertellen ze afgelopen zomer al begonnen te zijn. Ze verdeelden zo’n 250 plantjes van tachtig verschillende tomatensoorten over allerlei mensen in Eindhoven. Bloody Butcher bijvoorbeeld, of Summer Temptation en Heartbreaker’s Dwarf. Ghost is een tomaat met een beetje een bleke gelige gloed’, vertellen ze, ‘alsof hij misselijk is’. Eind augustus verzamelden ze alle oogst en hielden ze een gezamenlijke proeverij met de deelnemers.
‘Nu zijn we alle tomaten aan het verwerken’, vertelt Van Vlijmen. ‘De verschillende kleuren schillen worden gedroogd, het vruchtvlees bewaard in de vrieskist en de zaden gefermenteerd. Dat fermenteren is nodig om de houdbaarheid en kiemkracht van de zaadjes te vergroten. Hierna gaan we ze vacuümzuigen en invriezen bij min achttien. Zo kunnen ze wel honderd jaar goed blijven.’
Aanzet tot het onderzoek over de tomaat vormde een wandeling langs de Dommel, de rivier die langs het Van Abbemuseum stroomt. De kunstenaars zagen op de overgang van de oever naar de stoep wilde tomatenplanten groeien. ‘Waarschijnlijk waren de zaadjes er via de riolering terecht gekomen, of had iemand er een broodje met tomaat gegeten.’ De tomaat komt op die manier op steeds meer plekken in Nederland tussen de stoeptegels tevoorschijn. Valt tomatenplant nog wel als ‘wild’ te bestempelen, als haar oorsprong zich in de supermarkt bevindt, vroegen ze zich af. ‘Is het onkruid? Een exoot? Waar zitten we eigenlijk naar te kijken?’
De tomaat is de meest verbouwde en geëxporteerde groente in Nederland: het hele jaar rond wordt de groente in kassen in Westland verbouwd. Door die continue voorraad aan groenten zijn we losgezongen geraakt van de zomer als voornaamste oogstseizoen. De Onkruidenier maakt het onopgemerkt uitschakelen van seizoenen dat aan ons voedselsysteem eigen is zichtbaar door in het najaar – een periode die normaal gesproken nagenoeg onbruikbaar is voor (on)kruideniers – tomaten te kweken in het Van Abbemuseum. De temperatuur in musea is namelijk gelijk aan die in tomatenkassen; ook de luchtvochtigheid is in beide plekken nagenoeg hetzelfde. Dat gecontroleerde museumklimaat maakt het museum ‘de ideale omgeving om tomaten in te kweken’.
Rode tomaten die in een witgeschilderd museum gekweekt worden: het beeld roept de vraag op of De Onkruidenier met Forever Summer niet overgaat op een esthetisering van ecologie. Balanceren op het snijvlak van kunst en ecologie is geen gemakkelijke opgave. Aan de ene kant ligt kritiek op het tijdelijke en vrijblijvende karakter van aan ecologie-gerelateerde tentoonstellingen altijd op de loer; aan de andere kant maakt een gebruik van kunst als enkel een extra morele vinger in het gesprek over de klimaatcrisis ook niet gelukkig.
De Onkruidenier weet balans te houden door het ontdekken van onze directe omgeving centraal te stellen. Hun kunstenaarschap wordt als een krab die langs je voeten in de Waddenzee beweegt, of een paardenbloemenlimonade die je in je mond proeft. Het vraagt sensitieve aandacht voor het onopgemerkte, herkent dat als aanvangspunt voor een omgang met de overweldigende ecologische ontwikkelingen die ons voorstaan. Als ik aan Forever Summer denk, zie ik in eerste plaats de balkons, huiskamers en achtertuinen waar deze zomer in Eindhoven allerlei soorten tomaten groeiden. Die langdurige aanloop weerspiegelt de geborgen thuissfeer waarin De Onkruidenier zelf hun wortels vindt. Wanneer vraagstukken over ecologie zich gaan nestelen in het alledaagse leven van mensen – de tomaten die je eet, het onkruid waar je overheen stapt – kan gestaag een manier van leven ontwikkelen die zich over honderd jaar weet aan te passen aan de omgeving. Tegen die tijd zijn de zaadjes van de afgelopen tomatenzomer van De Onkruidenier te vinden in het kunstdepot van het Van Abbemuseum.
De Onkruidenier, Forever Summer
Van Abbemuseum, Eindhoven
14.11.2020 t/m 11.4.2021
Marsha Bruinen
is webredacteur bij Metropolis M