Ook aardappeleters houden van Mondriaan
Kunst en televisie blijft een moeizame combinatie in Nederland. Dankzij de AVRO en Fonds BKVB is er een hele ploeg van kunstuitleggers actief op de televisie, maar een waardige opvolger voor Pierre Jansen zit er nog niet bij.
Renee is zo vrij als een vos op Terschelling. Hij spuit en slikt niet meer en slaapt niet meer onder een druipende liguster in een Amsterdams park. Renee heeft een huis, al verkoopt hij de daklozenkrant bij de Albert Heijn bij mij in de straat. Stapje voor stapje, meter voor meter heeft Renee zijn straatkrant-territorium uitgebreid. Van een kleedje bij de Albert Heijn ging het naar een tafel, een stoel, een parasol, een bench voor zijn hond Donna, gevulde etensbakken, bezems, een tijdschriftenstandaard en geldkisten. Vanaf hier bestiert Renee zijn straat, mijn straat, met unverfroren vanzelfsprekendheid.
Renee schreeuwt op de stoep rijdende fietsers de straat op (‘Als ik je een kind zie raken, schiet ik je kapot!’). Renee bezemt de stoep, zet ROC-jongens die de Albert Heijn-caissières lastig vallen uit de winkel. In ruil daarvoor casht hij hondeneten, magnetronmaaltijden en soms een pilsje bij het café. Maar het meest verdient Renee aan geparkeerde auto’s.
Renee lapt het parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam met zoveel bravoure aan zijn laars, dat ik altijd moet lachen als ik hem zijn ronde door de straat zie maken. Het systeem, zo heeft Renee me een keer uitgelegd, is doodsimpel. Ieder uur loopt hij langs de auto’s en checkt wie er moet bijbetalen. Die laatkomers helpt hij door voor een dubbeltje een bonnetje uit de parkeerautomaat te trekken en dat bonnetje – met een groet van Renee en zijn hond – onder de ruitenwissers te stoppen. Als je gasten krijgt, kun je Renee trouwens van tevoren ook een seintje geven: voor vijf euro past hij de hele dag op hun auto.
Zo is Renee de parkeerwachters op hun scooters te slim af en maakt hij het winkelend publiek blij. Fooien graag in de geldkist bij de Albert Heijn. Renee heeft schijt aan wat hoort en moet en draagt dat luidkeels uit. Ondertussen neemt hij het in zijn eentje wel op tegen relschoppers, vervuilers en stoepscheurders. Ik doe het hem niet na.
Toen ik laatst op een waterkoude zaterdagmiddag het nieuwe kunstprogramma van de Avro op televisie bekeek en ik Renee beneden me op straat hoorde schreeuwen, dacht ik opgewekt: dááraan ontbreekt het bij de Nederlandse kunsttv! Zo’n Renee! Zo iemand die van niks alles maakt. Die zijn neus volgt, niet bang is, die prettig ongevoelig is voor gezag, of dat nu een politie- of een kunst-uniform draagt.
Ik weet, het is een Nederlandse, folkloristische traditie. Mopperen op het aanbod van kunstprogramma’s op televisie. Ze zijn te intellectualistisch of juist te simplistisch, het decor ziet er niet uit, de cameramannen doen hun werk op een mix van wodka en speed, de gasten hebben weinig te melden, de presentatoren zijn stamelaars. Ritueel ijkpunt is Pierre Jansen, de kunstuitlegger die in de jaren zestig en zeventig iedere zondagavond miljoenen kijkers aan de buis kluisterde door met wapperende handen over moderne kunst te vertellen. Inderdaad: Jansen slaagde erin om aardappeleters van Mondriaan te laten houden.
Dat kunnen de Bart Ruttens, de Ann Demeesters, Hans den Hartog Jagers, Valentijn Byvancks, Joost Karhoffen en Cornald Maasen wijlen Pierre niet nazeggen. Deze kunstprogrammamakers zijn geen straathonden, geen levensgenieters, geen lefschoppers met inhoud, ze verdedigen nergens een opmerkelijk standpunt. En mochten ze dat in het gewone leven wel doen, dan spelen ze voor de camera hun rol van misdienaar met verve. Ze stellen meelevende vragen, kijken bewonderend naar de kunst en diens maker, en volgen in hun programmakeuze braaf de agenda’s van musea en andere gevestigde kunstinstellingen.
Is er een tentoonstelling van Ger van Elk in Amsterdam? Dan mag Van Elk vertellen dat zijn werk inhoudelijk vooral een anti-houding is. Commentaar van de interviewer: ‘Ja-ja-ja.’ Is er een tentoonstelling van Christiaan Bastiaans in het Kröller-Müller, dan mag de kunstenaar zonder één punt van kritiek over zijn kwalitatief wisselvallige werk babbelen. Kijk, zo ontstaat er dus nooit iets als een gelijkwaardig gesprek tussen twee individuen, een conversatie die misschien in ruzie zou eindigen maar waar de kijker wel van begin tot eind door aan zijn stoel gekluisterd zou zitten.
In Groot-Brittannië heb je zo iemand wel: Matthew Collings, uiterst succesvol met boeken over Brit Art, de stroming die hij eerst liefhad maar later haatte, en met televisieprogramma’s waarin hij zijn eigen commentaar op de kunstwereld in beeld brengt. Hoe rennen de vossen en hoe de hazen? Bij de Nederlandse programma-makers wordt het onderwerp niet eens aangeroerd, ongetwijfeld ook omdat iedereen zelf deel van dat establishment uitmaakt. Bij Collings krijg je een helder, af en toe hilarisch en soms ook tenenkrommend beeld van machtsstructuren binnen de hedendaagse kunst, van kunstenaars die ertoe doen en ook helemaal niet, van ontdekkingen en opnieuw afgestofte grootheden. Altijd is alles subjectief. Dat is waar het om draait. Collings’ stijl. Collings’ smaak. Collings is de hand die de kijker meetrekt – en je volgt hem, of je wilt of niet.
In Nederland wordt die hand wel uitgestoken, maar zo slapjes en grijs dat je liever de kunstbijlage van de krant openslaat of toch maar het laatste boek van Nelleke Noordervliet pakt. Nee, er zou veel gewonnen zijn als iemand voor de camera eens ferm durfde te zeggen: ‘Waarom is hedendaagse beeldende kunst nou zo godverdommens ingewikkeld?’ Of, om bij een simpele straatkantverkoper als Renee te blijven: ‘Wanneer lap jij de kunstwereld nou eens aan je laars?’
Lucette ter Borg is kunstcriticus en schrijver, Amsterdam
Lucette ter Borg