metropolis m

Beatriz González, La corriente, 1992, foto Julio César Flórez

Licht vermoeid zit de 91 jaar oude Colombiaanse kunstenaar op een stoel in de bibliotheek van De Pont. De laatste werken van haar tentoonstelling War and Peace: A Poetics of Gesture worden op dat moment nog geïnstalleerd. Beatriz González liep net nog zichtbaar tevreden door haar tentoonstelling aan de arm van haar zoon en kleinzoon, die met haar meegereisd zijn. Evenals haar assistente, Natalia Gutiérrez, die niet van haar zijde wijkt, indien nodig vertaalt, en tevens de tentoonstelling mede gecureerd heeft. Silvia Rottenberg bezoekt de tentoonstelling bij De Pont en sprak met González over Colombia, het provinciale en pop art.

‘Het is grootser en breder opgezet dan in Mexico,’ zegt ze goedkeurend als ik haar vraag wat ze van de tentoonstelling vindt. ‘De werken krijgen zo meer ruimte.’ Dit geeft de bezoeker ook meer ruimte om op adem te komen, wat nodig kan zijn. González is, ondanks de gewelddadige geschiedenis, altijd in Colombia blijven wonen.

González oogt frêle, maar angst heeft ze nooit gekend voor het aankaarten en bekritiseren van misstanden in haar land. ‘Ik zou ooit op een zwarte lijst hebben gestaan,’ vertelt González, om zichzelf vervolgens tegen te spreken en lachend aan te vullen dat het toch niet uit zou hebben gemaakt, want ‘het kan ze gewoon niet zo veel schelen in Colombia. Ook niet toen ik direct kritiek leverde op presidenten, de narco’s en andere guerrillagroeperingen. Mijn vrienden waarschuwden me. Maar nee. Er gebeurde niets. Ik heb altijd kunnen schilderen wat ik wilde. Ze dachten waarschijnlijk ‘ach, laat de kunstenaars maar doen wat ze doen.’

González’ carrière omspant zes decennia, die eind jaren vijftig begon. Mid-jaren tachtig, tijdens de hoogtijdagen van het bloederige geweld in het land, maakte haar werk een wending. Ze weet het nog precies. Het was 1985. De guerrilla groepering M-19, ondersteund door Pablo Escobar, bestormde het Paleis van Justitie, waar zij rechters gijzelden en vermoordden en daarna het gebouw in brand staken. ‘We zagen het gewoon voor onze ogen gebeuren. De rechters hebben de president nog om hulp gevraagd. Maar er werd niet gereageerd. En dat alles waarschijnlijk enkel voor het vernietigen van bewijs.’ Ontsteld door dergelijke wetteloosheid, de acceptatie daarvan, en de ineenstorting van wat nog over was van de democratische rechtsstaat in haar land, veranderde haar manier van schilderen. De kleurrijke naar pop art gelinkte schilderijen maakten plaats voor een kleurenpalet waar thema’s als rouw en verdriet in uitgedrukt werden.

Ontsteld door dergelijke wetteloosheid, de acceptatie daarvan, en de ineenstorting van wat nog over was van de democratische rechtsstaat in haar land, veranderde haar manier van schilderen.

Hoewel ze regelmatig als een representant van Latijns-Amerikaanse pop art gezien wordt, kunnen haar vroegere werken ook anders dan een op commercie geïnspireerde stijl geïnterpreteerd worden. Vitrines en reclames, een grote inspiratie voor pop art, zagen er in Zuid-Amerika in de jaren zestig sowieso anders uit dan in Noord-Amerika. Bovendien zaten de Colombianen niet per se te wachten op de producten uit de Verenigde Staten. González’ onderwerpen waren dan ook vaak geen consumptieproducten, behalve als je de werken van Vermeer, Goya en Velazquez als producten van de Westerse kunstgeschiedenis beschouwt. Ze gaf hun werken die zij zelf adoreerde, haar eigen vrolijkere kleurenpalet; vlakker en met een dik aangezette omtrek, waardoor de pop art referentie snel gemaakt kan worden. De eerste keer dat González kennismaakte met de stroming, was in het Stedelijk Museum in 1966, na het schilderen van haar eerste pop art achtige werken. Ze woonde een jaar in Rotterdam met haar man, die hier als architect werkte, en ze studeerde er een jaar aan de Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam (nu de Willem de Kooning Academie). ‘Ik was gisteren weer in het Stedelijk,’ vertelt ze stralend, ‘en ging gelijk weer op zoek naar pop art. Voor mij staat dat museum gelijk aan deze kunst, omdat ik het er voor het eerst gezien heb.’

Maar González’ appropiatie van de door haar geadoreerde werken zijn niet alleen een eerbetoon of objectivering van de werken, haar werken vormen ook een kritiek. Ze noemt zichzelf herhaaldelijk een provinciaalse kunstenaar. Geboren en getogen in Bucuramanga in de provincie Santander, is ze dat op nationaal niveau feitelijk ook, maar ze suggereert dit eveneens op globaal niveau te zijn, waarbij Colombia, of Zuid-Amerika, als provincie van de ‘Eerste Wereld’ gezien wordt. Ook in ons gesprek refereert ze naar dit provincialisme. ‘De taal van de provincie is anders,’ zegt ze, ‘authentieker, eerlijker, puurder. Ik kom er vandaan, dus alles dat ik maak is provinciaals.’ Ik vraag haar of haar werk in een internationale context, zoals nu in Mexico Stad en Tilburg, dan niet ook de taal van dat internationale aanneemt? ‘Nee, dan toon ik alsnog het provinciaalse,’ antwoordt ze. Dat haar werk in die context niet begrepen wordt, is geen angst voor González. ‘Kunst is tenslotte universeel.’ Provinciaals of universeel? ‘Het lijkt een tegenstelling,’ legt ze uit, ‘maar dat is het niet. Het provinciaalse blijkt een taal die men overal lijkt te begrijpen. Ik kan niet helemaal duiden waarom dat zo is.’

Een van haar meest beroemde werken is Los Suicidas del Sisga (1965), gebaseerd op, zoals ook vaak in de Westerse pop art, een foto uit de lokale krant. Op deze onscherpe zwart-witfoto zijn twee jonge verloofden te zien, Antonio María Martínez Bonza en Tulia Vargas. Het stel liet de foto maken met een bloem tussen hen in als symbool voor het huwelijk. De dag erna sprongen ze van de net gebouwde Sisga Dam, omdat ze niet in een door zonden verdorven wereld wilden leven. Hun lichamen werden pas vijf dagen na hun suïcide gevonden. Het jonge verdwenen liefdespaar van eenvoudige komaf werd door González iconisch. Op de voor haar karakteristieke wijze – kleurrijk, vlak en folkloristisch-pop – wijdde ze een schilderij aan hun liefde, drama en dood. Antonio en Tulia werden onsterfelijk.

Ook een van de voormalig presidenten van Colombia, Julio César Turbay (1978-1982), leeft dankzij González voort. Zijn decadente gefeest, terwijl zijn landgenoten leden onder bloederig narco-terreur, is het thema van een twaalf meter lang gordijn, dat de aandacht trekt achter de beschilderde meubelstukken opgesteld in de ruimte van De Pont. Het werk Decoracion de Interiores (1981) is net als Los Suicidas del Sisga gebaseerd op een krantenfoto. Op de foto schittert de elite op een presidentiële receptie. Ze proosten, drinken en zingen. Er is geen aandacht voor de wreedheden buiten hun bubbel. De ironie druipt bijna van González’ gordijnen af. Het is een van de laatste werken die ze in felle kleuren maakte, voor het verdriet de overhand krijgt in haar werk.

De decadentie in ‘Decoratie van Interieuren’ is terug te zien in de avondkledij, het heffen van de glazen en de open monden die vrolijk samen zingen. Een groot contrast met de gebaren van wanhoop en verdriet in de werken die hierop volgen. In een witte half afgesloten ruimte zijn vier kleine schilderijen geplaatst. Een hand voor het gezicht, een afgewende blik, wanhopig smekende gestes, komen hard binnen terwijl ik midden in de zaal sta. Het raakt me. Ook al is de geschiedenis van Colombia wellicht niet zo bekend hier en kan het soms simpel overkomende kleur- en vlakgebruik van de kunstenaar uit Bucuramanga minder makkelijk geplaatst worden, de emoties van pijn en wanhoop zijn herkenbaar en invoelbaar door het universele karakter van het menselijke gebaar.

Enkele werken uit de tentoonstelling komen uit de collectie van De Pont. Ceremonia de la caja  (2010) is er een van. Het werk toont figuren die een kist dragen, die te klein is voor een doodskist. De figuren die de kisten dragen doen dit echter met zoveel eerbied, dat ook de toeschouwer in Tilburg kan herleiden dat het een plechtig ritueel betreft. Het werk toont een Colombiaanse ceremonie. Het is een ceremonie, die ontstaan is naar aanleiding van al het geweld en de nodeloze doden in het land, waarbij de stoffelijke resten van een verdwenen persoon terugkomen bij diens familie. Ook al herkennen we het niet direct, de dood is voelbaar. Door González’ manier van schilderen, haar streken die het humane gebaar weergeven, wordt haar taal globaal. Het werk komt uit de serie Sin Fin (2010), vertaald als ‘geen einde’. Naar de uitzichtloosheid van het land, en de eindeloze provinciaalse zeggingskracht van deze kunstenares.

War and Peace: A Poetics of Gesture is tot 9 maart 2025 te zien bij De Pont

Silvia Rottenberg

is kunsthistoricus

Gerelateerd

Recente artikelen