metropolis m

Privatiseringskoorts
De economie van de kunst in Belgrado

Belgrado kreeg vorig jaar een onderscheiding vanwege zijn gunstige investeringsklimaat. De economie groeit er als kool sinds Servië zich geopend heeft voor de wereldeconomie. Deze privatiseringsgolf laat niemand onaangeroerd, ook de kunstwereld niet. Kunstenaars onderzoeken de gevolgen van de economische veranderingen voor de bevolking.

‘Dat gebouw aan de overkant was het centrale comité van de Joegoslavische communistische federatie, daar vond het overleg plaats. Dit prachtige gebouw werd gebouwd in de jaren zeventig en gebombardeerd in 1999. Het werd toen behoorlijk beschadigd. Later kocht een zakenman het gebouw. Hij liet het voormalige gebouw van het centraal comité herstellen en wil het nu gebruiken voor privé-doeleinden. Je ziet dat hier sprake is van een historisch keerpunt. Dit plein, dat vóór alles een sterke kritiek op het kapitalisme uitdroeg, heeft zich nu ontwikkeld tot een commercieel, kapitalistisch plein.’1

Over verandering gesproken. Een van de meest kenmerkende aspecten van een economie die verandert van een planmatige opzet naar het principe van de vrije markt, is het proces van privatisering. Een proces waarbij eigendommen in plaats van publiek-, privébezit worden en het management van een dienst of activiteit verschuift van de overheid naar de privésector. In de jaren na de teloorgang van de totalitaire regimes vond deze transformatie op grote schaal plaats in alle Oost-Europese landen. Dankzij de privatisering ontstaat er een financiële sector in Oost-Europa en komen steeds meer goederen in het bezit van particuliere organisaties. In het kielzog van de nieuwe bezitsverhoudingen ontstaan van nieuwe overlevingsstrategieën en samenwerkingsverbanden. Mijn vraag is: hoe deze verschuivende verhouding tussen kunst, economie, bedrijfsleven en maatschappij zich, in een land waarin het globale kapitalisme zich geconfronteerd ziet met een postsocialistische erfenis en hoe reageren kunstenaars hierop?

Veranderende omstandigheden

Het huidige, wereldwijde kapitalisme (en de wijze waarop het van invloed is op de kunst en cultuur) confronteert iedereen die er eenmaal aan deelneemt met een belangrijke vraag: aan welk model van particuliere ondersteuning van de kunsten zou de voorkeur gegeven moeten worden in de vrije markt van Europa? Of om het anders te formuleren: WIE neemt verantwoordelijkheid over de gang van zaken in de kunsten, binnen het nieuwe economische klimaat?

Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag is het noodzakelijk te kijken naar hoe de wereld is vormgegeven volgens criteria die nu op wereldschaal de besluitvorming bepalen. Het blootleggen van deze machtstructuren is onderdeel van een professionele zelfbespiegelende kritiek, waarin kunst het voortouw zou kunnen nemen. De dialectiek tussen privé- en publiek bezit en kwesties van het eigendomsrecht worden daarbij gezien als kenmerkend voor het economische functioneren binnen de hedendaagse ‘global art world’.2

De theoreticus Marina Grzinic constateert terecht dat kunstprojecten en tentoonstellingen in toenemende mate verschillende eigenaars krijgen, wat een toenemend particulier bezit in verschillende publieke projecten en tentoonstellingen tot gevolg heeft. ‘Daarom zou de wil om het neoliberale, kapitalistische systeem te veranderen, moeten bestaan uit het bouwen van nieuwe culturele en sociale infrastructuren, zelfvoorzienende en zelforganiserende microsystemen en politieke gedachtevorming’, aldus Grzinic.3

Een voorbeeld van een groep die volgens dit principe werkt en opereert op het grensvlak van kunst, economie en maatschappij is de uit het oosten van Duitsland afkomstige REINIGUNGSGESELLSCHAFT. RG is een kunstenaarsinitiatief uit Dresden bestaande uit Martin Keil (1968) en Henrik Mayer (1971). Sinds 1996 werken zij samen aan tentoonstellingen en autonome projecten waarin zij de nadruk leggen op sociale vraagstukken en veranderende arbeidsomstandigheden. Ze beschouwen zichzelf als onafhankelijk kunstbedrijf. Vanuit hun interesse in complexe structuren werkt RG vaak samen met partners uit andere disciplines waarbij zij zelf als spin in het web van het (artistieke) onderzoek fungeren. In februari 2006 verbleef RG enige tijd in Belgrado voor een artistiek onderzoek naar de nieuwe opvattingen over arbeid in landen die in een overgangsfase verkeren. Daarbij betrokken ze de resultaten van hun eerder onderzoek en naar de mogelijkheden van samenwerking tussen kunst en bedrijfsleven (Forum UnternehmensKultur, Arbeite Mit, Plane Mit, Regiere Mit!, The Spirit of Work, The City of Cool) en benadrukten dat het esthetische discours samenhangt met economische en sociale processen.

In Belgrado zette RG een samenwerkingsverband op tussen instellingen die direct betrokken waren bij het privatiseringsproces, zoals The Privatization Agency, en ze deden een aantal video-interviews met vertegenwoordigers van twee textielfabrieken, waarvan een zich middenin in het proces van privatisering bevond en de ander al werd gerund door een particuliere eigenaar.

Sinds juli 2001 is er een privatiseringswet van kracht in Servië met het doel om de grote, door de overheid gerunde bedrijven in versneld tempo te privatiseren. Op veilingen worden bedrijven per opbod verkocht. Volgens de wet kan een investeerder tot zeventig procent van het kapitaal van een bedrijf bemachtigen. Dertig procent wordt toegewezen aan de staf. RG was geïnteresseerd in de wijze waarop de veranderingen in de arbeidsomstandigheden van invloed zijn op de identiteit van de arbeiders. Hoewel het onderzoek werd gedaan vanuit een lokale context, is de uitkomst ook van belang binnen een internationale context, omdat het vanuit een globaal perspectief kan worden gezien als een modelvoorbeeld. Het uiteindelijke doel van RG was om het nieuwe gedrag van de arbeidersklasse van het hedendaagse Belgrado in beeld te brengen binnen. Een en ander resulteerde in de video Private Dansers, bestaande uit een compilatie van verschillende interviews. De video beleefde zijn première in mei 2006 in de Kunsthalle Dresden, als onderdeel van de tentoonstelling Wildes Kapital (www.projekt-relations.de).

Stad van de toekomst

Het werk van RG benadrukt hoezeer de nieuwe politieke en economische situatie in de landen die zich in een overgangsfase bevinden, wordt bepaald door het zogenaamde investeringsklimaat. Bedrijfsmatige aspecten en commerciële belangen worden steeds belangrijker in geopolitieke zones als het voormalige Oost-Europa. Landen die nog steeds een kleine eigen markt hebben enerzijds, en anderzijds onder de voet worden gelopen door buitenlandse bedrijven die de lokale markt volledig verzadigen. In mei 2005 was Belgrado de gastheer van het jaarlijkse forum van de EBRD (European Bank for Reconstruction and Development), waarvoor meer dan drieduizend politici, bankiers, investeerders, economen en vertegenwoordigers van de meest toonaangevende bedrijven in de wereld samenkwamen. Dit was de eerste keer dat een dergelijk grote en belangrijke economische conferentie plaatsvond in Belgrado. Jean Lemière, de president van EBRD, lichtte de keuze voor Belgrado als standplaats voor de conferentie toe door te zeggen dat men de economische reformatie en positieve veranderingen in de regio wilde stimuleren. Lokale kranten kondigden de conferentie aan door de Servische hoofdstad ‘de tijdelijke hoofdstad van het Europese bankwezen’ te noemen.

In maart 2006 kreeg Belgrado de kwalificatie ‘City of the Future in Southern Europe’ toegekend in een competitie die werd georganiseerd door The Financial Times. De prijs dient als aanbeveling om in de stad te investeren, bezien vanuit een internationaal perspectief. De categorieën en criteria waarop de juryleden zich hebben gebaseerd waren: toekomstige economische mogelijkheden, kostenbesparing, human resources, IT en telecommunicatie, vervoer, kwaliteit van leven en FDI-promotie.4 De reden voor de honorering was dat de Servische economie in 2004 was gegroeid met 8,6 procent en ook voor 2005 werd verwacht dat het boven de zes procent zou uitstijgen. In 2005 werd voor ongeveer 1,65 biljoen geïnvesteerd in het land. Microsoft heeft het eerste Oost-Europese Software Development Centrum gevestigd in Belgrado.5

Reagerend op deze context initieerde de Italiaanse groep Progettozero+ vanaf augustus 2006 aan het project RESIDE.NTS Visualising the Transformation. Progrettozero+ is een Italiaans duo, bestaande uit de kunstenaars/curatoren Alessandro Bertoncello en Paolo Dusi. Sinds 2005 zijn ze werkzaam aan de Visual Art School op de IUAV architectuuruniversiteit in Venetië. Een van hun interessegebieden is het hergebruik van de openbare ruimte als nieuwe sociaal-culturele ruimte. Ze werken graag samen met andere kunstenaars en specialisten op dat terrein.

Bij hun eerste bezoek aan Belgrado besloten ze het nieuwe klimaat in de stad te bestuderen: de menselijke en economische aspecten van stedelijke en sociaaleconomische transformaties in het postsocialistische Oost-Europa. Het doel van het project is om te komen tot een brede, interdisciplinaire analyse van de nieuwe commerciële zone van de stad en daarin te interveniëren. Daarbij wordt de transformatie van Belgrado als voorbeeld beschouwd van meerdere hoofdsteden in Zuidoost-Europa. De nadruk ligt op de verandering van oude (socialisme) naar nieuwe waarden (postkapitalisme) en de perceptie en representatie van deze transformatie bezien vanuit het oogpunt van de bewoners, zowel de nieuwe, gegoede klasse als de gewone arbeider. Het project kent zowel een theoretisch en discursief niveau, waarbij zowel stedenbouwkundigen, sociologen, economen, kunstenaars en curatoren betrokken worden, als een praktisch, menselijk niveau, in de zin van een directe communicatie met verschillende gemeenschappen, waarbij de inwoners van het nieuwe Belgrado door middel van de strategieën van de community based art bij het project worden betrokken.

Callcenters

Op een vergelijkbare wijze onderzoekt het project …any doubts? van Marijna Simeunovìc, een architect uit Belgrado, de gevolgen van het globaliseringsproces in het werkklimaat en de sociale psychologie van het nieuwe, door buitenlandse investeringen bepaalde investeringsklimaat. Zich richtend op het specifieke gebied van de callcenters, stelde Simeunoniv een visuele interventie voor, die de manier onderzoekt waarop westerse en Indiase culturen naast elkaar leven binnen de callcentercultuur. Vragen die zij stelt zijn: hoe bepalen callcenters de stijl van leven in de stad; hoe zullen callcenters zich in de toekomst ontwikkelen; hoe stimuleert de IT- industrie de communicatie en handel tussen verschillende continenten; hoe beïnvloeden de buitenlandse investeringen van multinationals de lokale identiteit?

Het project zal gestalte krijgen in de vorm van een installatie die zal worden geëxposeerd in een lokale galerie. Het concept vloeide voort uit Simeunovics deelname aan het postacademische, interdisciplinaire programma Transnational Spaces- Bauhaus Kolleg VI aan de Stichting Bauhaus in Dessau en haar verblijf in India (2004 – 2005). In Calcutta begon haar onderzoek naar de callcenterindustrie. Vanwege de lage kosten zijn veel callcenters vanuit de Verenigde Staten, Australië en Groot-Brittannië naar India verhuisd. De regering van West-Bengalië, de Indiase staat waar Calcutta ligt probeert zo veel mogelijk buitenlandse investeerders te trekken door de infrastructuur te verbeteren en bedrijfscentra te bouwen naar westerse maatstaven.

Het fenomeen van het outsourcen van callcenters vormde het vertrekpunt van een onderzoek waaraan behalve Simeunovic zelf, een internationale groep architecten en ingenieurs uit Italië, Duitsland en India deelnam (Fabrizia Berlingieri, Axel Grischow, Sumit Diwan en Shashank Misra). Het onderzoek leidde tot de conclusie dat veel werknemers tevreden zijn met hun werk omdat het hen het gevoel geeft dat ze tot een exclusieve groep behoren (de hoge salarissen geven hun speciale mogelijkheden en voordelen, zo krijgen ze bijvoorbeeld vaak gratis coupons van dure restaurants en clubs) .

..any doubts? is een schilderachtige installatie geworden waarin verschillende formats en benaderingen worden toegepast, maar waarin desondanks de (on)zichtbare invloeden van de buitenlandse investeerders op de ruimtelijke en sociale context van Calcutta worden blootgelegd en gevisualiseerd. In het huidige Servië zijn echter soortgelijke fenomenen waar te nemen. Het programma dat de tentoonstelling begeleidde bestond dan ook uit een webconferentie en discussie over ourtsource-strategieën, buitenlandse investeringen, nieuwe bedrijfsmatige organisatie en de invloed daarvan op de lokale, culturele identiteit. Het evenement bracht lokale experts samen op het gebied van telecommunicatie, internet, informatietechnologie, economie, commercie en cultuur.

Dankzij hun creatieve benadering, die zowel theoretisch als praktisch van karakter is, weten al deze projecten een vernieuwend zicht te bieden op belangrijke vraagstukken rondom de relatie tussen artistieke en economische onderwerpen. Zij dragen bij aan het beantwoorden van vragen ten aanzien van de complexiteit, verschillen en overeenkomsten van het hedendaagse culturele en commerciële leven in de regio en ontwikkelen een vorm van communicatie tussen lokale, regionale en globale instellingen en bedrijven enerzijds, en kunstenaars, interdisciplinaire samenwerkingsverbanden, culturele bemiddelaars, economen en zakenmensen die betrokken zijn bij projecten met een sociale relevantie anderzijds. Het aangaan van dergelijke samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en culturele initiatieven zal hopelijk bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe discoursen die met elkaar gaan zorgen voor een herijking van het beeld van de regio en de integratie ervan in de hedendaagse Europese culturele ruimte.

1. Todor Kuljić, ‘Yugoslavia’s Workers Self-Management’, transcriptie van een video door Oliver Ressler, 23 min, 2003, www.ressler.at

2. Om deze intrigerende relatie te conceptualiseren richt de Sloveense theoreticus Marina Grzinic zich niet op het museum als instituut als zodanig, maar juist op het kunstinstituut zoals dat wordt gerepresenteerd en dat gestalte krijgt in het publieke museum en verder als institutie van een politieke en financiële macht die zich aanpast aan de nieuwe situatie van de hedendaagse globale wereld. Zie: Marina Gržinić, ‘Does Contemporary Art Need Museums Anymore?’, in CIMAM – The International Committee of ICOM – The International Council of Museums of Modern Art Conference, Boedapest, 2000. Zie ook Marina Gržinić, Situated Contemporary Art Practices. Art, Theory and Activism from (the East) of Europe, ZRC Publishing, Revolver – Archiv für aktuelle Kunst, Ljubljana – Frankfurt am Main 2004, pp. 109-123.

3. Marina Grzinic, ‘The Ex-Yugoslav Condition, The Underground and the (Retro) Avant-Garde’, in tent. cat. KONTAKT. Works from the Collection of Erste Bank Group, MUMOK – Museum Moderner Kunst Stiftung Ludwig Wien, Wenen 2006, pp. 48-55.

4. Zie: Belgrade – City of the Future of Southern Europe.

5. fDi Magazine, Financial Times Business Ltd, European Cities of the Future 2006/07.

Marko Stamenkovic

Recente artikelen