Secret Societies
Secret Societies
To Know, To Dare, To Will, To Keep Silence
‘L’arte non è cosa nostra’, luidt het motto van het Italiaanse Paviljoen op de Biënnale van Venetië. Met Cosa Nostra – internationaal een van de bekendste maffiaclans – lijkt hier te worden gedoeld op de ‘maffiose’ positie van de curator in de kunstwereld. De werken zijn niet door een gewone curator maar door meer dan tweehonderd Italiaanse prominenten naar eigen inzicht gekozen en tot kunst bestempeld. De ontzetting in de media over deze esthetische nachtmerrie was enorm: een enorme ratjetoe van de meest afzichtelijke kunst denkbaar, die normaal gesproken nooit op deze biënnale te zien zou zijn. Je zou deze methode van buitensluiting van het professionele circuit op kunnen vatten als een corrigerende maatregel op een samenzweerderige kunstwereld.
Het samenspel tussen kunst en geheimzinnigheid is ook het thema van de groepstentoonstelling Secret Societies in Frankfurt, waar meer dan honderd werken van in totaal 52 kunstenaars te zien zijn. Onderwerpen betreffen artistieke interpretaties van rituelen, fantomen, excessen en spiritualisme tot de taal van de media met betrekking tot het occulte. Met de tentoonstelling willen de curatoren Cristina Ricupero en Alexis Vaillant de fascinatie tonen die kunstenaars hebben voor codes, symbolen en rituelen, waarmee geheime gezelschappen als de Rozenkruisers hun doelen voor niet-ingewijden geheim weten te houden.
Tobias Zielony houdt zich bezig met architectuur die door de georganiseerde criminaliteit in bezit is genomen. Hij fotografeerde ‘s nachts een berucht modernistisch gebouwencomplex in een voorstad van Napels. Deze wijk, een van de belangrijkste voorbeelden van sociale woningbouw in Italië, gold al voordat ze in de zestiger jaren was afgebouwd als recruteringsplaats van de Camorra. De ongeveer zevenduizend opnames zijn door de kunstenaar gemonteerd tot een onheilspellende film met een wisselend tempo (Le Vele di Scampia, 2009).
De installatie Spring Session Men (2003) van Enrico David wekt associaties op met een seksueel beladen mannenverbond. Op een enorm houten fries dansen groteske mannelijke figuren arm in arm. De wonderlijk verdraaide lichamen lijken elkaar daarbij wederzijds in het kruis te grijpen. Ook de zorgvuldig op een conferentietafel uitgespreide documenten, met bedrijfslogo’s en memo’s, zijn dubbelzinnig, wanneer ze medewerkers aan hard decisions of stiff designs herinneren.
Jill Magid houdt zich met haar tekstwerk 18 Spies (2008) bezig met de ethische en juridische belangen van een organisatie die in het geheim opereert. De kunstenaar, die afwisselend in New York en Amsterdam verblijft, kreeg opdracht van de AIVD om de organisatie een menselijk gezicht te geven. Haar interviews met spionnen over hun persoonlijke ervaringen werden echter naderhand met zwarte balkjes gecensureerd.
Kunstenaars, schrijvers en wetenschappers als Charles Baudelaire, Eugène Delacroix en Honoré de Balzac experimenteerden vroeger met hasj in de zogenoemde ‘Club des Hashischins’, terwijl ze zich kleedden in Arabische gewaden en sterke koffie dronken. Tot op heden kleeft aan hasj het etiket exotisch en creatief. Joachim Koesters zwart-wit projectie The Hashisch Club (2009) breekt hier echter mee, door wietplanten als onderwerp van een wetenschappelijke studie te laten zien.
Complot, kennis, zwijgen – in hun omgang met weten en het buitensluiten van onwetenden zijn de tentoongestelde werken eensgezind, of ze nou economisch, politiek, religieus, occult, esoterisch of slechts huiselijk van aard zijn. En dus zien we hier vooral de artistieke uiteenzetting met hoe het weten verhuld wordt en datgene wat we op het omhulsel projecteren: poëzie, angst, macht, extase of zelfs de verbondenheid met een genootschap. Maar door deze veelvoud van associaties en benaderingen van het culturele fenomeen geheim genootschap blijft de tentoonstelling te vaag. Door de grote hoeveelheid aan duistere zaken moet de tentoonstelling zelf een raadsel worden, is op de wandtekst te lezen. Dat lukt echter nauwelijks: slechts weinig werken zijn uitnodigend genoeg om je er lang mee bezig te houden.
Tegelijkertijd worden er belangrijke vragen opgeroepen, die ons een spiegel voorhouden. Want worden curatoren, critici en de kunstmarkt niet juist door een dergelijke code verbonden, door de codering van de inhoud, door de kennis van het wezenlijke karakter van kunst? Zijn wij niet ook een ‘maffia’, die waarde verleent door zijn keuzes en die daarmee wat geld hoopt te verdienen?
Alleen het werk No Secret Painting X (2007) van Art & Language houdt zich bezig met de versleutelingsmechanismes van de kunst zelf. Het gaat het collectief niet alleen om de presentatie en de beschrijving van hun werk, maar ook om de ontvangst ervan door de kunstwereld. Helaas biedt de 250 pagina’s tellende catalogus geen uitgebreidere beschrijving van de parallellen tussen geheime genootschappen en de kunsthandel.
In tijden van Google en Wikileaks is het onthullen van gevoelige informatie dagelijkse praktijk geworden. Elitaire kringen hebben het niettemin slechts ogenschijnlijk moeilijker gekregen. Jan Verwoert belicht in zijn essay in de catalogus de paradox dat een geheim kan bestaan zolang het doorgegeven wordt. En juist dit ontbreekt er aan het tentoonstellingsconcept. Het richt zich alleen op de camouflage, terwijl we allang meer weten of via elke muisklik meer te weten kunnen komen. In vergelijking hiermee komt het Italiaanse Paviljoen door de poging het geheim helemaal te elimineren veel dichter bij de kern van het idee geheim genootschap – al is het zonder het te beseffen.
Marion Ritter is criticus en curator, Keulen
Vertaald uit het Duits door Irene Dirkes
Marion Ritter