*Statements*
*Statements*
Casco
Kunst gaat voor mij niet over beelden maar over concepten. Er is volgens mij niks mis met een mooie tentoonstelling, maar ‘mooie tentoonstellingen’ op zich maken nog geen interessant programma. Sterker nog, als het op het maken van mooie beelden aankomt, kan de kunst zich nauwelijks meten met het spektakel van de media, met het onvoorspelbare van subculturen, of gewoon het ‘gelukkige’ toeval van toeristische snapshots. Mooi is een relatief begrip. Het wordt ingewikkelder als een beeld, een object en zelfs een concept binnen de kunst nauwelijks nog autonoom te hanteren is. Tegenwoordig is het beeld, object of concept verdacht geworden, juist omdat onze ervaringseconomie berust op een zeer inventieve koppeling van beeld, object en concept. Het is helemaal niet interessant om tentoonstellingen te maken die hiermee wedijveren. Het plaatst de kunst in een hopeloos gevecht om de bezoekersaantallen, het sponsorgeld, rentabiliteit en toegankelijkheid. Daar is het de kunst niet om te doen.
Het vullen van een tentoonstellingsruimte heeft voor een kunstenaar die werkt in een sociale context niet per se een prioriteit. Zij betrekken hun werk immers niet op een specifieke fysieke ruimte, maar juist op de vele verschillende sociale, economische of politieke systemen en structuren die niet fysiek van aard zijn, vaak zelfs onzichtbaar. Ze onderzoeken met die projecten de onzichtbare mechanismen die de betekenisgeving van kunst, en de relatie van kunst tot cultuur en maatschappij, bepalen. Dit leidt tot projecten die niet zozeer site-specific zijn, maar eerder, zoals de kunstenaar Dan Peterman het heeft genoemd, system-specific. Het tentoonstellingsinstituut, zowel in reële als in denkbeeldige zin, maakt als systeem slechts deel uit van andere systemen en structuren. De projecten van deze kunstenaars onttrekken zich dus niet aan het kunstinstituut en wijzen de tentoonstellingsruimte niet op een eenzijdige manier af. De keuze voor het werken op locatie is een puur formele ontsnapping aan het tentoonstellingsinstituut die alleen weer nieuwe dogma’s met zich mee brengt. Het is dus geen doel op zich om de deuren van de tentoonstellingsruimte definitief achter ons te sluiten.
Een instituut kan een kader of een context bieden aan veelsoortige projecten van hedendaagse kunstenaars. Projecten die zich verhouden tot veranderende begrippen van ruimte en tijd. Ruimte is niet alleen tentoonstellingruimte maar ook openbare ruimte, media, populaire cultuur, wetenschap en politiek. Ruimte moet niet alleen fysiek worden opgevat niet maar ook niet-fysiek: de onzichtbare of denkbeeldige ruimte. Tijd is niet alleen de duur van een tentoonstelling, maar heeft betrekking op het hele proces waarin een project tot stand komt. Het instituut krijgt dan een heel andere rol en is niet meer het eindpunt van het traject, maar een facilitaire en inhoudelijke partner, parallel aan de ontwikkeling van een project. In plaats van het bieden van een presentatieplek is de rol van het instituut dan het bieden van een context voor onderzoek, productie, experiment, onderhandeling, interactie en distributie, maar ook voor discussie, uitwisseling, netwerk en reflectie. Er zijn verschillende modellen die, het liefst tegelijkertijd, vorm kunnen geven aan deze functies: zoals bijvoorbeeld projecten die geen ruimte of tijdslimiet kennen, presentaties die de ruimte juist optimaal of anders benutten, seminars en de publicatie van magazines. De kracht ligt daarbij in de veelvormigheid en niet in de ontwikkeling van een enkel ‘nieuw’ model.
Het beheren en regisseren van een instituut vergt een permanent herdenken van dat instituut, maar wat mij betreft niet met als doel het op te heffen: het opnieuw denken op zichzelf zou het instituut moeten zijn. En dat kan zelfs, waarom ook niet, mooie tentoonstellingen opleveren.
Lisette Smits
is curator en educator