Straatwijs
Straatwijs
Lifestyle en kunst
De mode- en designwinkel is de white cube van de eenentwintigste-eeuw. Meer dan de galeries van Barbara Gladstone, neugerriemschneider of Marian Goodman zijn het winkels als Comme des Garçons in Tokio, Colette en Mandarin Duck in Parijs en Prada in New York die het trendsettende culturele programma bepalen. Wat betekent de vervlechting van kunst en lifestyle en de navenante verbreding van het culturele discours? Is het een vorm van democratisering waar de kunst haar voordeel mee kan doen of is het een ontwikkeling die ons zorgen moet baren?
Het kan niemand zijn ontgaan dat het terrein van de beeldende kunst zich de laatste jaren enorm heeft uitgebreid en een culturele speeltuin is geworden voor jongeren en mensen die op kicks uit zijn. We hebben te maken met een fragiel tijdsverschijnsel dat millennium-hedonisme heet. Ik doel daarmee op de uitdrukkingswijzen in de beeldende kunst die een belangrijke factor zijn in de vorming van persoonlijke identiteit. Ervan uitgaande dat kunst in economisch opzicht in de huidige pretcultuur steeds belangrijker wordt en dat tegelijkertijd kunstinstellingen hoe langer hoe meer worden omgebouwd tot culturele boetieks, wil ik enig licht werpen op de steeds verder vervagende scheidslijnen tussen kunst, afwijkend gedrag van jongeren, consumptie en micropolitiek. Nu we het nieuwe millennium zijn binnengestapt, drinken we eerst maar eens onze cappuccino, kijken we wat er ’s avonds op de buis is en zoeken we tussen de reclameboodschappen door uit wat er van ons is overgebleven. We zijn bezig ons intellectuele afval te sorteren. Wat kan blijven? Wat moet weg? En al die lege flessen? Wat gooien we in de vuilnisbak? Welke nieuwe items nemen we op in onze biografie? In dit millennium, verheven tot synoniem voor subjectvernieuwing, zijn we voortdurend aan het uitsorteren. Maar waarmee we de vrijgekomen sociaal-psychologische ruimtes moeten vullen, weten we niet. Inhouden misschien? That sucks. Of projecten? Klinkt al beter.
Hangjongeren en revolutionairen
Het beeld van samenscholende jongelui, zoals we ons dat herinneren van de spontane demonstraties tegen de Vietnamoorlog of tegen het Springerconcern uit die goeie ouwe tijd van buitenparlementaire oppositie moet bij nader inzien hier en daar wat worden bijgesteld. In de Tokiose wijk Harajuku heerst een overkill aan consumptie. Maar in plaats van in opstand te komen tegen alle commercie, zoals destijds gebeurde onder studenten in mei ’68, hangt de huidige doelgroep voor een sociale omwenteling rond op de drukke boulevards vol bonte neonreclames. Wat heeft men in handen? Joints? Straatstenen? Molotovcocktails? Niets van dat al. De kids in Harajuku dragen designkleren en lopen met draagtasjes van Miyake of Yamamoto. Dit is kiddyland, een paradijs voor elektronicajunkies. Hier worden Tamagotchi’s en Pokémons of de nieuwste Sony spelcomputers verkocht. Om zulke speeltjes te bemachtigen, brengen veel jongeren de nacht door vóór de winkel, op meegebrachte matrasjes. Je hebt er een paar hippe muziek- en designwinkels met de nieuwste trends, waarmee je niet in de fout kunt gaan. En verder – als kroon op de revolutionaire libido-consumptie – de gigantische ruimte van Comme des Garçons met zijn conceptual art-look. Comme des Garçons – een van de meest innovatieve labels ter wereld – is veel meer dan een modeboetiek, het is een modegalerie, een duidelijke organisatievorm van verkoop, consumptie, on line service, esthetiek en lifestyle.
Modewinkels zien er tegenwoordig overal ter wereld hetzelfde uit – of dat nu Comme des Garçons is in Tokio en New York, Prada en Armani in de sjieke Via del Condotti in Rome, of de kleine modeboetiekjes, boekwinkels, sportschoenenshops en skateboardstores in het centrum van Berlijn. De transformatie van kunst in koopwaar, die zich in en via de white cube voltrok, heeft zijn hoogtepunt bereikt in de modewereld. De kunstgalerie is zelfs ingehaald door de modegalerie. De kunstgaleries proberen er op in te spelen door aan te sluiten op de nieuwe lifestyles, die niet meer op sociale of politieke rebellie maar op modetrends berusten. Ze perfectioneren hun selectie van ‘coole’ kunstwerken alsmaar verder, de modernistische belofte van de white cube indachtig. Maar het is toch vooral de modegalerie waar je moet zijn. Het kapitalisme heeft ten behoeve van de ideologie van het individualisme een overdaad aan culturele codes geproduceerd, en het kopen en het dragen van kleren om zo te zeggen ’tot innerlijke kwaliteiten geperverteerd’. De modegalerie is de plek bij uitstek waar deze ruilhandel plaatsvindt.
High en low in ere hersteld
De esthetiek van coolness, onverbrekelijk verbonden met de huidige lifestyle, beheerst niet alleen het leven van alledag, maar ook de wereld van kunst en cultuur. Cross-over en techno, totaalkunstwerk, pop en network – dat zijn dé termen van de millenniumjeugd, typerend voor de socio-economische veranderingen van de postindustriële samenleving. De zogenaamde retro- en cross-over kunst van de millenniumkunstenaars heeft vooral te maken met de enorm in aanzien gestegen lifestyle. In de lifestyle-cultuur is subjectiviteit zelf koopwaar geworden, wat moeilijk valt te rijmen met de modernistische belofte van ‘authentieke ervaring’, die tot stand zou komen in de dialoog tussen kunstwerk en toeschouwer, zoals de avant-garde had gehoopt. Retro-kunst anno 2000 bestaat dan ook uit een slim hergebruik van bestaande culturele codes en speculatieve betekenisgeving. Maar jonge kunstenaars hebben een groot probleem: ze lijden aan aanvallen van optimisme, ze zijn positief ingesteld en staan verbazend open voor ideeën, om niet te zeggen voor afgezaagde ideeën uit de muziek, mode, design en pop. Wat dit nonchalante gegoochel met al die samples uiteindelijk oplevert voor de kunst, gaat meestal niet veel verder dan een stevig formalisme.
Het gaat hier niet meer over het slechten van de aloude scheidsmuren tussen elite- en massacultuur, die vanaf Duchamp en Benjamin steeds verder afbrokkelden en in de postmoderne kunst volledig met de grond gelijk zijn gemaakt om uiteindelijk het huidige pop-art-achtige totaalkunstwerk te kunnen lanceren. Inmiddels zien we dat zelfs het tegenovergestelde plaatsvindt. Communicatie-adviseurs construeren in hun marketingstrategieën weer culturele tegenstellingen zoals underground/mainstream. Producten met een subcultureel appeal verkopen nu eenmaal beter. In de populaire cultuur zal dus in no time weer een streng regime heersen dat high and low tegen elkaar afzet. Het sociale veld is de inspiratiebron, omdat daar nog echte outcasts te vinden zijn, zoals daklozen, drugsgebruikers en getto-kids. Door de esthetische toe-eigening van hun misère wordt gezinspeeld op het impliciete herstel van de nooit echt verdwenen grenzen tussen high and low. De techniek die bij deze nieuwe toe-eigening van culturele codes wordt toegepast, heet cross-fade.
Misery-credibility
Als voor de etalages van de massaconsumptie – of dat nu de Third Street Promenade in Santa Monica is of de Frankfurter Zeil – de ontmoeting plaatsvindt tussen de daklozen en de consumptie-kids die kleren kopen met een hoog gehalte aan misery-credibility; wanneer de Derde Wereld in de vorm van Indische programmeurs naar Duitsland wordt gehaald omdat dat goedkoper is, als witte racistische middenstandsscholieren in Arkansas de streetwear en de ‘nigger’- attitude van de hiphoppers overnemen, dan wordt ze zichtbaar, de grens tussen populaire cultuur en sociale politiek.
Leslie A. Fiedler schreef het artikel ‘Cross the Border – Close the Gap’, dat in de discussie over het postmodernisme een rol heeft gespeeld. Dit artikel blijkt ‘visionair’ te zijn geweest, omdat hier op een eufemistische manier wordt gesproken over de postmodernistische opvatting van de kunstenaar in een dubbelrol: elitair en populair tegelijk, grenzen stellend en overschrijdend in een paradoxale beweging. Doordat de kunstenaar zijn synesthetische, multidimensionale kunstopvatting nu ook het sociale aspect integreert, komt zijn dubbelrol er feitelijk op neer dat hij voortaan ook sociale relaties omformuleert.
De white cubes van vandaag – of dat nu galerieboetieks zijn of modegaleries – verkopen geen ideeën, zelfreflectie of structureel onderzoek meer maar designlampen, zitmeubels, schilderijen als wandversiering, zonnebrillen van Helmut Lang en Nike-sportschoenen. Vanuit de optiek van de lifestyle heeft het nauwelijks nog zin om te vragen of een meubel van Jorge Pardo nu in het domein van de beeldende kunst en een trui van Dries van Noten in het domein van de mode thuishoort; kleren, meubels, kunstwerken en andere voorwerpen verstrengelen zich tot een leefwijze die geheel beheerst wordt door de lifestyle. En in de lifestyle-cultuur gaat het gaat niet meer om esthetische principes, maar om inside information over de nieuwste collecties, over clubs, acts en recentelijk ook beurskoersen.
Luxe
Baudelaire heeft de kunst vergeleken met een zijden sjaal, om de verschuiving van existentiële levensbehoeften naar luxeproducten te illustreren. Luxeproducten roepen op hun beurt nieuwe behoeftes op die verder gaan dan de levensnoodzakelijke: een steeds groter verlangen naar schoonheid, genot en lustbevrediging. Het is een subtiele verschuiving, maar een die verreikende esthetische consequenties heeft. Sobere, intellectuele kunst heeft geen schijn van kans meer, er is alleen nog vraag naar met lifestyle-motieven getatoeëerde kunstwerken. Het naakte omhulsel van de uncool geworden esthetische principes wordt bedekt met de glitter van uiterlijke schijn. Kunstenaars lopen zelfs met hun eigen lichaam als urbaan-cultureel ornament door de scene, als semiotische vaten die erop wachten te worden gecommuniceerd.
Het expansieve karakter van het stijlpluralisme is doorgedrongen tot in de productiesfeer en heeft de esthetische kaarten opnieuw geschud. Het horen bij een groep en het hebben van status en coolness worden belangrijker. Kunsthistorische categorieën verliezen aan betekenis.Veel hedendaagse exposities worden opgezet volgens een op de modegalerie geënte organisatievorm van verkoop, consumptie, on line -design, esthetiek en lifestyle. Hoe meer mensen hun zelfverwerkelijking en geluk in de consumptie zoeken, hoe sterker de behoefte zich te onderscheiden. Genieten wordt een hersenschim. In een samenleving waarin de waarde van goederen bepaald wordt door het aantal arbeidsuren dat erin geïnvesteerd is, en waarin mensen tegelijkertijd voor het bereiken van genot geen arbeidskracht meer aanwenden, is genot zonder waarde en bestaat alleen uit de culturele lading die het krijgt. Hier speelt de kunstproductie, zoals hierboven al gezegd is, een dubbelrol.
Surrogaatcommunicatie
De hang naar zinnelijk genot die culmineert in cultuurconsumptie kan de valse hoop wekken dat de bestaande sociale verhoudingen worden overwonnen. Met collectieve ‘surrogaatcommunicatie’ zoals bijvoorbeeld dresscodes lijkt het alsof de sociale status van de betrokkenen vrijelijk hanteerbaar wordt, maar de eigenlijke economische en sociale verschillen binnen en buiten de groep blijven voortbestaan. Zo’n collectieve surrogaatcommunicatie heft het probleem van de sociale distinctie niet op en functioneert net zo goed als een sociaal uitsluitingsmechanisme.
Het object, bijvoorbeeld een bepaald merk sportschoen, waarop een groep jongeren hun libido projecteert, heeft zijn prijs en die bepaalt de sociale samenstelling van de groep. Dankzij de toenemende massaconsumptie is dat proces gedemocratiseerd. Er zijn steeds meer consumenten, omdat de geschikte, cultureel geladen goederen als walkmans, sneakers, DocMartens, mobieltjes en notebooks steeds betaalbaarder zijn geworden. Maar de culturele en economische condities die mensen in staat stellen iets te kopen, veranderen door deze democratisering niet. Daarmee blijft de distinctieproblematiek voortbestaan en gevoelige jonge mensen soms tot wanhoop drijven. Het probleem de juiste sportschoen te dragen kan hen soms in een existentiële crisis doen belanden.
De behoefte aan luxe stimuleert de esthetische toe-eigening van het leven van alledag en versterkt de betekenis van de cultuur bij processen van sociaal-politieke integratie. Maar in plaats dat, zoals de avant-garde wilde, daarmee de surrogaatcommunicatie van de consumptiemaatschappij wordt overwonnen en de weg wordt vrijgemaakt voor een meer individuele emancipatie, door ontvankelijkheid te kweken voor zintuiglijke genietingen, bevestigt ze deze alleen maar.
De dubbelrol van de kunstenaar die tot taak heeft commerciële producten cultureel op te laden, leidt zelfs tot een nieuw fenomeen, de zogeheten ‘interpassiviteit’ – een term van de Oostenrijkse cultuurcriticus Robert Pfaller. De term slaat op het fenomeen van het gedelegeerde genieten. Zelf zijn mensen helemaal niet meer in staat om te genieten, laten anderen voor zich lezen en sturen zich op vakantie. Door hun buitensporig consumptiegedrag verliezen ze het vermogen te genieten.
Linkse lifestyle
De cultuur in het algemeen en de kunst in het bijzonder (op het snijvlak van jeugdcultuur, pop en mode) is een sociaal, politiek en economisch strijdtoneel geworden. Achtergestelde of aan de kant geschoven sociale groeperingen krijgen in kunstprojecten de gelegenheid het woord te voeren. Op die manier wordt hun ‘klasse’-etiket ingeruild voor nieuwe, via lifestyle opgebouwde ‘subjectposities’ zoals dat tegenwoordig in vakjargon heet (trefwoord ‘empowerment’). Vervolgens vormen ze een gemakkelijke economische prooi voor de trendsettende industrie. Pseudo-zelfstandige subjecten worden ‘subversieve’ kunstenaars. Natuurlijk is het noodzakelijk de tegenstelling mainstream/underground te beklemtonen, want consumptie-hedonisme beladen met subcultuur belooft niet alleen afwijkend gedrag, maar ook meer afzet. Vanuit deze optiek is afwijkend gedrag een sleutelbegrip geworden van een snel om zich heen grijpende ‘links georiënteerde levensstijl’.
Al heb ik het probleem van de subject-reproductie in de beeldende kunst slechts onvolledig kunnen schetsen, toch zou de conclusie kunnen luiden: dezelfde dissidenten die als goedkope arbeidskrachten met nieuwe tentoonstellingsvormen in de periferie experimenteren, de gevestigde instellingen flexibeler maken en nieuwe socio-economische levenspatronen adapteren, lopen nu mee aan de leiband van het consumentisme.
Literatuur
Gilles Deleuze, Félix Guattari, Rhizom, Berlijn 1976
Stuart Hall, Cultural Studies – Ein politisches Theorieprojekt, Ausgewählte Schriften 3, Berlijn 2000
Günther Jacob, Agit-Pop, Schwarze Musik und weisse Hörer, Berijn 1993
Herbert Marcuse, Zur Kritik des hedonismus, in : Kultur und Gesellschaft I, Frankfurt/M 1965
Robert Pfaller (red), Interpassivität. Studien ïber delegiertes Geniessen, Wenen/New York 2000
QRT, Schlachfelder der elektronischen Wüste. Schwarzkopf, Schwarzenegger, Black Magic Johnson, Berlijn 1999
Wolfgang Welsch (red), Wege aus der Moderne. Schlüsseltexte der Postmoderne Diskussion, Weinheim 1988
Marius Babias