metropolis m

De grenzen tussen publiek en privaat in de kunstwereld worden hertekend. Steeds meer verzamelaars en filantropen investeren in stenen, bouwen privémusea of kopen podia die voorheen publiek bezit waren. Particuliere fondsen ondersteunen publieke instellingen. Tegelijk ontstaan er nieuwe plekken met aan de voorkant een publieke taal en werking die aan de achterkant gekoppeld zijn aan commerciële vastgoedontwikkeling. Is hier sprake van vastgoedmecenaat?

Waarschijnlijk heeft u het nieuws al gehoord. Als de vergunningen rond zijn en de verbouwing is klaar, is Amsterdam over een paar jaar een culturele topattractie rijker. Werktitel: ‘Museum of Contemporary Art’, hoewel het eerder om een kunsthal lijkt te gaan, want de instelling bouwt geen collectie op. Er komen ook ateliers, horeca en een auditorium. En wat het mooiste is: de beursmiljardair Rob Defares betaalt. Dat wil zeggen, zijn filantropische vehikel Hartwig Art Foundation. De betrokken wethouders zijn verguld en spreken van een ‘cadeau voor de stad’. Het enthousiasme in de gemeente is zelfs zo groot dat men bereid is zelf de huisvesting van de kunsthal te regelen. Op 15 september jongstleden stemde de gemeenteraad in met het plan om het voormalige justitiegebouw op de Parnassusweg aan te schaffen om het vervolgens aan de Hartwig Art Foundation door te verhuren. Voor het gebouw betaalt Amsterdam 26.825.000 euro aan de huidige eigenaar, de Rijksgebouwendienst. Welkom weldoener!

Het plan van Defares heeft de discussie over privaat initiatief in de cultuursector opnieuw doen oplaaien. Want betreft het wel een ‘cadeau’ als de geschenkverpakking en bezorging met publieke middelen worden betaald? Waarom werpt de gemeente zich op als weldoener voor de weldoener? Wat de Amsterdamse kunsthalkwestie illustreert, is dat de lijnen tussen publiek en privaat in de cultuursector in beweging zijn. Er is een hele lichting Quote 500-leden die zich meer zichtbaar in het culturele veld roert dan gebruikelijk was. Toen selfmade-bankier Dirk Scheringa in 1997 een museum opende, werd dat als een eigenzinnige gril van een eenling gezien. Nu worden er her en der in het land privémusea opgericht door steenrijke chemie-industriëlen, turn-around-managers en supermarktondernemers.

Een tweede trend, die vorig jaar door Timo Demollin in kaart is gebracht voor Platform BK: particuliere fondsen zoals Ammodo, Droom en Daad en Hartwig Art Foundation die kunstmusea, presentatie-instellingen en postacademische instellingen steunen. Soms in ruil voor invloed, zoals Stichting Droom en Daad van de miljardairsfamilie Van der Vorm. Droom en Daad is de belangrijkste private geldschieter van de lokale Rotterdamse cultuursector via grote donaties aan instellingen, een makersloket voor kunstenaars en eigen projecten zoals muziekbroedplaats Batavierhuis en het FENIX Landverhuizersmuseum. De stichting kan in de persoon van directeur Wim Pijbes direct onderhandelen met hoge gemeenteambtenaren in een speciaal daarvoor ontworpen stuurgroep. In 2019 kwam de stichting in opspraak omdat het twee schenkingen van elk veertig miljoen aan museum Boijmans Van Beuningen introk. De reden: het museum weigerde twee plekken voor de stichting in te ruimen in de raad van toezicht.

En er lijkt zich voorzichtig nog een trend af te tekenen. Niet-commerciële organisaties die een publiek programma draaien met publieke middelen, maar die wel ingebed zijn in commerciële vastgoedontwikkeling. In 2020 beschreef ik voor Metropolis M drie voorbeelden van kunstruimtes die gecreëerd worden binnen de logica van “onderhandelingsplanologie”, een soort handjeklap tussen de overheid en marktpartijen. Joep van Lieshouts stichting AVL Mundo onderhandelt met de gemeente over de bouw van ‘Brutus’, een cultuurcluster van achtduizend vierkante meter gefinancierd door drie woontorens van respectievelijk 120, 76 en 60 meter hoog. Op een veel kleinere schaal opende Bureau Postjesweg in 2020 de deuren in de Amsterdamse buurt Overtoomse Veld, in een door ontwikkelaar Heutink gebouwd wooncomplex. De ruimte bestaat omdat door de stadsdeelvoorzitter in de tender was opgenomen dat er een publieke kunstruimte in de plint van de nieuwbouw moest komen. Een derde project dat in het artikel werd uitgelicht, Kunsthalle Amsterdam, is niet van de grond gekomen. Niet omdat de projectontwikkelaar Wonam dwarslag, meldt een van de initiatiefnemers telefonisch, maar omdat de vooruitzichten door corona steeds minder rooskleurig werden.

 

Man bijt hond meets de Rijdende rechter

Sinds het vorige artikel is er nog een aantal initiatieven bijgekomen waarin publiek en privaat, cultuur en vastgoed op nieuwe manieren met elkaar in verbinding staan. Bijvoorbeeld RADIUS in Delft. Een ‘Centrum voor Hedendaagse Kunst en Ecologie’ in een ondergronds waterbassin van een monumentale watertoren met pomphuis uit 1895 aan de rand van het stadscentrum. RADIUS opent in april dit jaar, enkele maanden later dan gepland. De programmering is rond, maar de verbouwing kan pas beginnen als alle vergunningen binnen zijn en dat kost meer tijd dan verwacht. Man bijt hond meets de Rijdende rechter, zo typeert Niekolaas Johannes Lekkerkerk deze fase. Veel diplomatie, veel bureaucratie, veel administratie, weinig kunst. ‘Maar je leert wel je gebouw op deze manier goed kennen.’

Lekkerkerk is een schrijver en curator. Tot eind 2021 gaf hij met Julia Geerlings leiding aan de Rotterdamse tentoonstellingsruimte A Tale of A Tub. De mogelijkheid om nieuwe plek te beginnen, diende zich aan toen zijn vader, de Delftse projectontwikkelaar Robert Lekkerkerk, een watertorencomplex met pomphuis kocht en een bestemming zocht voor het enorme waterbassin. Het complex stond al een hele tijd te koop. De reden daarvoor is dat het perceel grenst aan een complex van DSM met een hoge beveiligingsgraad. In een bepaalde actieradius daaromheen mag geen nieuwbouw worden gerealiseerd. De watertoren bevindt zich binnen die actieradius, waardoor conversie van de gebouwen in woningen moeilijk zou zijn. In het plan van de eigenaar, het bedrijf van Robert Lekkerkerk, is dat geen probleem: het complex krijgt een verblijfsfunctie. In de watertoren worden ruimtes verhuurd voor bedrijfsevenementen en draait RADIUS het educatie- en publieksprogramma. Het kunstencentrum zelf bevindt zich zoals gezegd in het waterbassin onder het pomphuis. Op de begane grond komt een restaurant. RADIUS wil zich richten op kunst in relatie tot klimaat, natuur en ecologie en ziet klimaatproblematiek als een onderdeel van ‘de samenhangende crisis van het kapitalisme, sociale en politieke onrust, milieurampen en technologische transformatie’.

Is RADIUS nu een particulier initiatief of niet? ‘De toedracht van de totstandkoming is weliswaar particulier’, zegt Lekkerkerk, ‘maar hoe de organisatie in elkaar steekt en het programma dat gedraaid gaat worden, past meer bij instellingen met een publiek mandaat.’ Organisatorisch, omdat RADIUS een stichting is met een raad van toezicht en losstaat van de eigenaar. De renovatie wordt door de eigenaar gefinancierd. En RADIUS huurt voor een ‘gunstig tarief’, namelijk 60 euro per vierkante meter. ‘Dat is ongeveer wat je doorgaans voor opslag zou betalen. Een marktconforme huur zou misschien het vijfvoudige bedragen.’ Maar voor de rest zit er volgens Lekkerkerk geen privaat geld in het project. In een crowdfundingcampagne werd 40.355 euro opgehaald. Het grootste deel van de jaarbegroting van 350.000 euro bestaat uit middelen uit cultuurfondsen zoals het Gieskes-Strijbis Fonds, Fonds 21, het Prins Bernhard Cultuurfonds en Zabawas.

Tegelijk realiseert Lekkerkerk zich dat de schappelijke huurprijs van RADIUS samenhangt met hoe de rest van het gebouw wordt geëxploiteerd. ‘Wij hebben een lage huur omdat er ook een restaurant is voorzien met een hogere huur. Een broodje is nu eenmaal sneller verkocht dan een toegangsbewijs. De bundel van inkomsten zorgt ervoor dat zo’n renovatie gefinancierd kan worden.’

‘Oké, laten we het pitchen!’

 

DIEPEVEEN staat er met hoofdletters op de toren, een soort reclamezuil die uit dit bizarre kantoorgebouw met magazijn (1929-1930) van architect Willem Kromhout steekt. In dit markante pand in Rotterdam is een nieuwe kunstruimte gevestigd: de Huidenclub. De naam verwijst naar een leerlooierij die zich in het achtergelegen pand bevond. De Huidenclub opent in februari dit jaar, maar vorig jaar was er tijdens de Rotterdam Art Week al een voorproefje te zien. Onder de gemeenschappelijke noemer ‘SELF-ASSEMBLE’ waren er drie tentoonstellingen ingericht waarin werd onderzocht, en hier parafraseer ik de website, hoe “bottom-up non-institutions” thema’s als sociale en ecologische gerechtigheid kunnen adresseren.

De Huidenclub komt voort uit toeval, zegt Liv Vaisberg, een curator en organisator die naam maakte met alternatieve kunstbeurzen als Poppositions en Collectible in Brussel. Tijdens de eerste coronalockdown in 2020 verhuisde zij met haar gezin van Antwerpen naar Rotterdam. Een bevriende architect attendeerde haar op het grotendeels leegstaande monumentale industriepand Diepeveen. Daar ontwikkelt vastgoedontwikkelaar Dudok met bouwbedrijf Dura Vermeer een mini-hoogbouwenclave met een aantal woontorens, maar voor het gebouw zelf – toch de blikvanger van het project – bestond geen duidelijke bestemming. ‘De opdracht tot transformatie was uitgesteld waardoor er een vacuüm ontstond’, zegt Vaisberg. ‘De eigenaren stonden voor de keuze: laten we het leegstaan of verhuren we het aan een big shop?’

De architect, Tomas Dirrix, was bij het project betrokken en nodigde Vaisberg uit eens te komen kijken. ‘Misschien kan je er een beurs organiseren’, zei hij tegen Vaisberg. ‘Ik kwam langs en zag meteen de mogelijkheden. Studio’s, coworking en grote ruimte voor tentoonstellingen en presentaties. De architect zei: “Oké, laten we het bij de eigenaar pitchen.”’ Dat deed Vaisberg samen met de andere initiatiefnemer van de Huidenclub, de architect Chantal Schoenmakers. Dudok, de eigenaar van het gebouw, hapte toe. Het bedrijf sponsort het project met een startinvestering voor de verbouwing. Bovendien hoeft de Huidenclub voor de tentoonstellingsruimte geen huur te betalen. Voor de andere ruimtes, kantoren, werkplaatsen en horeca, betaalt de Huidenclub wel huur, die het – Corona Volente – hoopt te halen uit de verhuur van coworking-plekken en horeca-inkomsten. Waarschijnlijk is de Huidenclub geen lang leven beschoren – tenminste, niet op deze locatie. Dat is deel van de afspraak, zegt Vaisberg. ‘Wij kunnen minimaal drie jaar blijven, misschien langer. Wat er daarna komt is niet duidelijk, misschien kantoren of een restaurant. Maar wie weet mogen we blijven.’

 

Een soort Amsterdam Noord

 

Diepeveen is gelegen op een gentrificatiebreuklijn waar tegelijk zichtbaar sprake is van investering en deinvestering. Er stroomt nieuw geld binnen. Er wordt veel gebouwd in de omgeving, vooral in de voormalige havens van het Merwe-Vierhavengebied die vertimmerd worden tot een nieuw stuk woonstad met een groot aandeel woningen in het zogenaamde ‘bovensegment’, afgewisseld met ruimtes voor de “maakeconomie” en creatief ondernemerschap. De studio van Daan Roosegaarde bevindt zich hier en om de hoek hoopt Joep van Lieshout met zijn Brutus-plan een graantje mee te pikken van de aanstaande metamorfose van de omgeving.

Het contrast is groot met de andere kant van Diepeveen, waar het aan de tweelingbuurt Bospolder/Tussendijken grenst. Beide buurten, Bospolder en Tussendijken, behoren tot de armste postcodegebieden van Nederland. De werkloosheid, schooluitval en laaggeletterdheid liggen er bijna twee keer zo hoog dan de Rotterdamse gemiddelden. En de terugtrekkende overheid laat er sporen na. Vorig jaar nog moest het Zelfregiehuis, een sociaal centrum dat voortkwam uit een eerder wegbezuinigd buurthuis, zelf via Funda vernemen dat de gemeente hun gebouw te koop had aangeboden.

‘Ze willen hier een soort Amsterdam Noord maken’, zegt schrijver en kunstcriticus Florian Cramer, die zelf al vijftien jaar in Bospolder woont, op een minuut lopen van Diepeveen. Hij doelt dan met name op het Merwe-Vierhavengebied, maar de ontwikkelingen daar galmen na in Bospolder-Tussendijken. Begin vorig jaar kregen Cramer en veel straatgenoten te horen dat hun huurwoningen – “klassieke huisjesmelkersappartementen’ – waren doorverkocht aan een internationale beleggingsmaatschappij, Tristan Capital. Die koopt de woningen met het vooruitzicht van een ‘rent gap’, om een begrip uit de gentrificatietheorie te gebruiken: de kennis dat toekomstige huren vele malen hoger liggen dan de huidige huren. Zes maanden lang hadden Cramer en zijn buren geen bankrekeningnummer om de huur over te maken, tot ze een advocaat op de zaak hebben gezet. ‘Dat blijkt een bekende truc om te zorgen dat bewoners een huurachterstand opbouwen. Na een jaar komt er dan een dikke rekening die veel mensen niet kunnen betalen.” Zo heeft de eigenaar een grond om door henzelf gecreëerde ‘wanbetalers’ uit hun huis te zetten. De woning wordt opgeknapt en vervolgens ‘marktconform’ weer terug in de verhuur gebracht, voor een veelvoud van de oude huurprijs. Dat is de ontwrichtende realiteit van gentrificatie en de financialisering van het wonen anno 2021.’

Dudok en Dura Vermeer zijn niet verantwoordelijk voor het handelen van Tristan Capital en andere beleggingsmaatschappijen in Bospolder/Tussendijken. Maar al deze partijen profiteren van het feit dat stedelijke ontwikkeling steeds meer wordt overgelaten aan marktpartijen. En die marktpartijen zijn geen individuele woningkopers of lokale pandjesbazen, maar nationaal opererende projectontwikkelaars en internationaal actieve vastgoedbedrijven en beleggingsfondsen. Dudok en Dura Vermeer zijn belangrijke stakeholders in dit stuk stad die veel geld verdienen aan de transformatie ervan. Zo bezit en ontwikkelt Dudok ook het markante HAKA-gebouw op een steenworp afstand van Diepeveen. Het Dakpark, waarvan Diepeveen het geografische sluitstuk is, werd dan weer ontwikkeld door Dura Vermeer met de Gemeente Rotterdam.

Cramer ziet in de Huidenclub een verlengstuk van Dudok en Dura Vermeer en wijst daarvoor op de websites van de twee bedrijven. Daarop wordt de suggestie gewekt dat de door de Huidenclub geleverde creativiteit symbool staat voor het hele vastgoedproject. ‘Stel je voor. Een plek waar creatie centraal staat,” klinkt het in een gelikt promofilmpje terwijl er prikkelende beelden voorbij schieten van een breakdancer tegen de achtergrond van de Euromast en van een kunstenaar aan het werk in een ruime, goed verlichte en verdacht schone atelierruimte. Op de website van de Huidenclub treft hij dan weer de vormgeving en retoriek aan die hij herkent van plekken als Melly, BAK en Casco. Dat wringt. ‘Aan een white cube of commerciële galerie zou ik minder aanstoot nemen. Maar hier wordt het vocabulaire, ja de taal van een activistische, zelfgeorganiseerde kunstinitiatieven gebruikt voor een vastgoedproject. Wees eerlijk over wat je bent.’ Na ons gesprek e-mailt Cramer een scan van een flyer die enkele maanden geleden bij hem door de brievenbus viel. Een uitnodiging van een informatieavond van Dudok, Dura Vermeer en de Gemeente Rotterdam, georganiseerd in de Huidenclub. ‘Dus een perfecte public/private belangenverstrengeling, met kunst als het vloeimiddel…’

Vaisberg vindt het belangrijk om te benadrukken dat het idee voor de Huidenclub bij haar en Chantal Schoenmakers vandaan kwam, niet bij Dudok of Dura Vermeer. De Huidenclub is geen instrument van de eigenaren, onderstreept ze aantal keer in ons gesprek. ‘Ik heb eigenlijk maar een paar keer contact met ze gehad. Met de programmatie bemoeien zij zich überhaupt niet. Wij hebben carte blanche.’ Maar ze snapt waar de suggestie van art washing vandaan komt. ‘We kwamen in een brochure terecht van Dudok en we moesten daarna zelf ontdekken dat we prominent op hun website en die van Dura Vermeer te staan.’ Vaisberg baalt ervan. ‘Ik vind het jammer, maar we hebben daar geen invloed op. Het lijkt alsof we onderdeel zijn van het vastgoedplan, terwijl voor mij onafhankelijkheid juist heel belangrijk is.’ Het afgelopen jaar is ze bezig geweest om relaties op te bouwen in de buurt. Dat zal in ieder geval resulteren in samenwerkingen met een aantal sociale organisaties die er actief zijn. Verder is het de bedoeling dat lokale jongeren straks voor niets of bijna niets gebruik kunnen maken van de werkplaatsen. Tegelijk benadrukt Vaisberg dat je in de kunstwereld niet je handen in onschuld moet wassen: ‘Geld komt altijd ergens vandaan. Ik kom uit de wereld van beurzen, daar gaat ook veel geld rond met een dubieuze herkomst. Daar moet je niet hypocriet over doen. Maar ik hoop dat mensen als ze hier komen wel vertrouwen in wat ze zien en wat we doen.’

 

Gezocht: betrouwbare huisbaas

Hoe plekken als RADIUS en de Huidenclub tot stand komen hangt samen met de omstandigheden. Niet lang geleden was het vanzelfsprekend dat kleine en middelgrote instellingen huisvesting zochten in het publieke domein. Ze konden een gebouw of huren van de gemeente of woningcorporatie of voor een zacht prijsje overnemen. Een eerdere generatie instellingen werd overgeleverd vanuit de kraakbeweging, zoals productie- en presentatieplekken Extrapool in Nijmegen, W139 en OT301 in Amsterdam, Quartair in Den Haag, V2_ in Rotterdam.

Nu lijken alle aanvoerroutes die er bestonden voor kunstenaars en curatoren om een ruimte te beginnen, afgesloten. Hoewel er nog steeds gekraakt wordt, is de sterke ruimte-katalyserende kracht die de beweging had door het kraakverbod van 2010 succesvol uitgedoofd. En voor gemeenten is de verleiding te groot om in deze hoogconjunctuur te cashen met de leegstaande gebouwen die ze in bezit hebben. In Rotterdam is het staand beleid om vastgoed snel te verkopen tegen en tegen een zo hoog mogelijke prijs. De stad verdiende tweehonderd miljoen in zes jaar met de verkoop van schoolgebouwen, buurthuizen en ander vastgoed aan investeerders, laat een onderzoeksdossier van Vers Beton zien. Maatschappelijke en culturele partijen worden buitenspel gezet: die kunnen niet opbieden tegen ontwikkelaars en beleggingsfondsen. Er is altijd een bepaalde mate van opportunisme nodig geweest om ergens een nieuwe ruimte te openen, maar in deze tijd van ruimteschaarste en woekerhuren waarschijnlijk meer dan vroeger.

Bovendien tonen overheden en publieke partijen zich ook niet meer altijd een stabiele huisbaas, zegt Lekkerkerk. Hij noemt het voorbeeld van De Appel, een instelling waarvan de identiteit haast is gaan samenvallen met een ruimtezoektocht. ‘Het helpt als je een goede verstandhouding hebt met je pandeigenaar. Dat geeft je organisatie een steviger handvest en maakt je minder afhankelijk van tijdelijke subsidieinjecties.’ Kortom, het maakt niet zozeer uit of die huisbaas de markt is of de staat, als je er maar een goede relatie mee hebt.

Leuk, het zoontje van de kapitalist mag in de kelder zijn linkse hobby’s botvieren. Dat was ongeveer de teneur van een aantal artikelen die over RADIUS verschenen. Lekkerkerk: ‘Die hyperbolen in de pers ben ik een beetje zat. Ik zie het absoluut als een voorrecht dat ik dit mag doen, maar ik ben er ook al een jaar onbetaald voltijds mee bezig om uit te proberen of het initiatief levensvatbaar is.’ Maar zegt het ergens ook iets over deze tijd, dat je over een sterk netwerk moet beschikken om een plek te kunnen beginnen? ‘Ja, je zou het kunnen spinnen als een discussie over privilege. Zorgt een sterk netwerk ervoor dat je betere toegang hebt tot “het systeem”? Tot het vinden van een plek die anders niet beschikbaar zou zijn? Of die voor iemand anders niet beschikbaar is? Misschien is dat wel zo. Dat zou een treurige conclusie zijn. Maar ook een conclusie die tot een verantwoordelijkheidsbesef moet leiden. Dat je er iets van moet maken.’

Roel Griffioen

is freelance onderzoeker en werkt momenteel aan een onderzoek naar modellen voor atelierbeleid in opdracht van Stroom Den Haag.

Recente artikelen