metropolis m

Vitamine S
Is schilderkunst weer urgent?

Heel voorzichtig lijkt schilderkunst weer terrein te winnen in de internationale kunstmarkt. Zo blijkt uit een aantal grote tentoonstellingen in Parijs en Wenen en uit enkele recente publicaties. Er wordt gezegd dat de huidige interesse het gevolg is van 9/11, de ondergang van de Twin Towers in New York. De kunstwereld is in paniek en grijpt naar de veiligste, best verkoopbare en meest conservatieve kunstvorm: schilderkunst. Misschien is dit waar, misschien niet, maar het is wel duidelijk dat schilderkunst op dit moment een kleine opleving heeft.

In Urgent Painting (de catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris, 2002) wordt gesuggereerd dat dat het gevolg is van een hernieuwde interesse in het beeld, en dat het de schilderkunst van nu vooral gaat om het maken van nieuwe, laat ik zeggen figuratieve beelden en niet om formeel schilderkunstige aspecten van het schilderij. Een van de inleidende essays in ‘Dear Painter, Paint Me…’ stelt het als volgt: ‘In vergelijking tot de huidige obsessie met beeld lijken de abstracte, ooit zo revolutionaire schilders opeens hopeloos verloren in hun eigen, kleurrijke willekeur’. Dat is waar, hoewel een van de triomfen van schilderkunst – en van alle kunst – mij juist lijkt dat er geen regels zijn, en dat ‘kleurrijke willekeur’ met haar fysieke en intellectuele verleidelijkheid in allerlei variëteiten nog steeds hoog op de agenda van de kunst en de schilderkunst staat. Misschien zijn de meest interessante schilders van dit moment wel de adepten van Laura Owens, wier werk, zou je kunnen zeggen, gedrenkt is in beeld en het idee van een beeld. De gevoel van willekeur hangt over haar werk waardoor het zijn verbazingwekkende volheid en zwaarte krijgt.

De tentoonstelling Urgent Painting vertoont er alle tekenen van te snel in elkaar te zijn gezet: het is niet makkelijk de reden van deze tentoonstelling of het uitgangspunt van de curatoren te ontdekken, zelfs niet in de catalogus. Tot op zekere hoogte gaat het om schilderkunst die het canvas achter zich laat. Om een voorbeeld te noemen (in het kader van die kleurrijke willekeur): Katharina Grosse, die met vaart muren beschildert met heldere, vlekkerige kleuren. Haar kunst – om gelijk maar een tegenspraak aan de orde te stellen – lijkt evenveel over het idee en de vorm van schilderkunst te gaan als elk willekeurig ander schilderwerk, daarnaast toont ze een interesse in decoratie en het idee van decoratie. Veel van het werk in Urgent Painting is hoogst decoratief, of het nu op canvas, op de muren of, zoals de enorme bloempatronen van Michael Lin, op de vloer uitgevoerd is. Dit is kennelijk de manier waarop abstractie en figuratie elkaar tegenwoordig de hand schudden.

Als het waar is dat alle kunst streeft naar de staat van muziek, dan zou dit misschien onze leidraad moeten zijn in het beoordelen van deze materie, liever dan verstrikt te raken in ironie of iets dergelijks. Als catalogus hoort Urgent Painting tot het soort kunstboeken die een kwelling zijn: je hebt geen zin het van het begin tot het eind te lezen, dus je dwaalt er een beetje doorheen. Maar daardoor heb je geen idee wat je nou waar hebt gelezen.

De samenstellers van Vitamine P, het nieuwe, buitenproportioneel grote boek van Phaidon, hebben dezelfde methode gebruikt als die van Urgent Painting: ze kozen een aantal curators en vroegen naar hun favoriete, hedendaagse schilders. Het resultaat is een ongelooflijke hutspot, de lezer of kijker achterlatend met het gevoel dat dit niet bepaald een onderzoek is naar wat er op dit moment gebeurt in de schilderkunst – als dat al mogelijk is – maar dat het een compleet willekeurige selectie is. Er zijn 114 kunstenaars, gekozen door 69 ‘nominators’ en 35 schrijvers. Veel van het geschrevene is niet zo goed, hoewel de introductie van de Amerikaan Barry Schwabsky geweldig is. Ook zijn prachtig geschreven stuk over Karen Kilimnik slaat de spijker op zijn kop, met de bewering dat Kilimnik een directe erfgenaam is van Joseph Cornell.

Dear Painter, Paint Me…’ (de titel is gestolen van Kippenberger) heeft tenminste een goed uitgangspunt: het figuratieve in de schilderkunst in de laatste zestig jaar. Met achttien kunstenaars is de selectie bijna buitenissig, maar je pikt het. Het erbij betrekken van Bernard Buffet, die met zijn oprechte kitsch bijzonder goed past in ons postironisch tijdperk, is opmerkelijk. De samenstelling van Dear Painter niet direct voor de hand liggend. Vijf dode dan wel oude kunstenaars, te weten Picabia, Buffet, Polke, Katz en Kippenberger, zijn gebruikt als een vijfpuntige mal (of wat voor metafoor je maar wil gebruiken), waarin de overige dertien kunstenaars worden gevoegd. Dus het is eigenlijk allemaal een vorm van bedrog. Het is niet echt ‘het figuratieve sinds de late Picabia’, het zijn vijf oudere kunstenaars die bewezen hebben echt goed te zijn en vervolgens dertien mensen die nu aan de weg timmeren.

Interessante schilders in deze keuze zijn Elizabeth Peyton, Neo Rauch, John Currin, Glenn Brown, Sophie von Hellerman en Luc Tuymans. Dit zijn allemaal toegewijde, vakkundige schilders: schilders voor wie het handwerk en het onderwerp, de betekenis van het werk samenvallen. Traditionele waarden dus. Meer dan de helft van de kunstenaars, gekozen om een periode van zestig jaar te vertegenwoordigen, zijn geboren tussen 1960 en 1969. De curatoren leggen dus de nadruk op deze peergroup: het hoeft niet noodzakelijkerwijs in te houden dat kunstenaars, geboren in die tijd, bijzonder goed zijn in figuratief schilderwerk, of in het algemeen beter schilderen. Toch vind ik de tentoonstelling nogal sexy, op een kunsthistorische manier, en dat is heel wat.

Meest sexy is Picabia zelf (geboren in 1879). Een van de schrijvers zegt hoe slecht geschilderd deze schilderijen zijn – met de bedoeling hem verkeerd te begrijpen, vermoed ik. En misschien om verwarring te zaaien over wat goede en slechte schilderkunst is, over wat schilderen eigenlijk is.

De schrijver van het artikel over Von Hellermann geeft uitleg over Hobbypop – de groep schilders met wie ze zich geassocieerd heeft: ‘Hobbypop stelt zich het leven voor als een spel, en dit spel is serieus en onderhoudend als het leven zelf.’ Waarschijnlijk is dit ook van toepassing op goede schilders. Met schilderen weet je namelijk, in meer of mindere mate, de regels: ze passeren de revue, worden vervolgens beschouwd als achterhaald en weer opnieuw in ere hersteld, zo vaak en op zoveel manieren, dat het esthetische speleffect van de kunst onontkoombaar is. Maar het goede hiervan is dat, sinds dit patroon duidelijk is, een schilder kan spelen en tegelijkertijd zeer serieus kan zijn.

Een aantal interessante observaties rondom dit gegeven komen naar voren in Urgent Painting. Verne Dawson: ‘Voor mij zijn schilderen en tekenen de meest conceptuele activiteiten binnen de beeldende kunst omdat zij het meest direct verbonden zijn met de geest via het lichaam.’ Bernard Frize: ‘Een schilder heeft controle over zijn manier van werken in tegenstelling tot de meeste andere kunstenaars: zij zijn afhankelijk van instituten en marktgebonden, wat een hoop aandacht van hen vraagt en ze geïsoleerd achterlaat.’ Richard Wright: ‘Politieke motivatie betekent niet dat je niet kunt nadenken over schilderen; esthetische keuzes zijn even politiek als welke andere dan ook.’ Ik weet niet of dit waar is of niet, maar als het niet zo is dan ligt het er wel heel dicht bij in de buurt.

Vitamin P, New Perspectives in Painting, Phaidon, London, 2002, 352p, ISBN 0 7148 4246 X, € 69,95

‘Dear Painter, Paint Me…’, Painting the Figure since late Picabia, tentoonstellingscatalogus Centre Pompidou, Kunsthalle Wien, Schirn Kunsthalle, Frankfurt, 2002-2003, 200p,

ISBN 3 85247 037 4

Urgent Painting, tentoonstellingscatalogus Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris, 2002, 304p,

ISBN 287 9006031, € 45,-

David Lillington

Recente artikelen