metropolis m

Waarom de Surinaams-Nederlandse klassieker Wan Pipel (1976) van Pim de la Parra in deze tijd met een (beleids)focus op diversiteit en toenemende aandacht voor het Nederlandse koloniale verleden een echte must see is.

Het succes dat Wan Pipel (1976), de film van Pim de la Parra en Scorpio Films, kende in Suriname was immens. Mensen zagen de film meermaals in de weken nadat deze uitkwam en tot op de dag van vandaag is er geen Surinamer die de film niet heeft gezien. Het is een klassieker met een boodschap van zelfbeschikking en hoop, gebundeld in een voorgehouden gezamenlijke gouden toekomst. De Nederlandse receptie was daarentegen zeer negatief; een gegeven dat De la Parra wijdt aan de relatie van Nederland met zijn koloniën. Terwijl iedereen wel wist dat ze bestonden, was er weinig interesse voor. Ook de zwarte cast kon op weinig waardering rekenen. Het uitblijven van succes is waarschijnlijk één van de redenen dat er sindsdien nooit meer een dergelijke Surinaams-Nederlandse samenwerking heeft plaatsgevonden. Toch is de film, meer dan slechts die uniciteit, ook internationaal gezien uitzonderlijk vanwege de manier waarop het de postkoloniale droom analyseert en presenteert: met al zijn complexiteiten en tegenstrijdigheden.

Koloniale non-kennis

Om te begrijpen wat de film doet, moeten we eerst terug naar het begin; naar Suriname als kolonie van Nederland. Het begon in 1667 met de Nederlandse verovering van de kolonie op de Britten. Daarna brachten ze er tot slaaf gemaakte Afrikanen om op de plantages te werken. Toen onder internationale druk slavernij uiteindelijk werd afgeschaft en de voormalige slaven grotendeels naar de stad trokken, werden Indiërs uitgenodigd om de plantages te bemannen. De Nederlanders hadden in het naburige Brits-Guiana gezien dat zij wel tegen de combinatie klimaat en arbeid bestand waren. Daarna kwamen ook de Javanen vanuit de Oost. Dit alles om de werkkracht en economische voortvarendheid van de kolonie, en daarmee het moederland, te handhaven. Toen de koloniën in 1954 uiteindelijk het proces richting onafhankelijkheid ingingen, werd dit wederom alleen gedaan vanwege internationale druk: de net opgerichte Verenigde Naties en Marshallhulp gevende Verenigde Staten eisten na de Tweede Wereldoorlog dat elk volk zeggenschap kreeg over zijn eigen grondgebied. Indonesië nam met de Proklamasi zelf haar onafhankelijkheid in 1945. Met onsuccesvol Nederlands tegengesputter, de politionele acties (1945-1949), met een nog steeds ontkende volkerenmoord tot gevolg. Suriname kreeg zijn onafhankelijkheid op 25 november 1975. 

Met die Srefidensi (zelfbeschikking) van 1975 veranderden de verhoudingen. In Wan Pipel is te zien hoe Suriname, in de vorm van de protagonist Roy Ferrol (gespeeld door Borger Breeveld), zich ontworstelt aan zijn koloniale liefde (gespeeld door Willeke van Ammelrooy) en ervoor kiest om niet naar Nederland te gaan, zoals veertig procent van de 600 duizend inwoners van de kolonie deed, maar het eigen land te helpen opbouwen. Suriname was op dat moment geen daadwerkelijke staat met een gemeenschappelijk geheugen of gedeelde cultuur. Er waren geen autochtonen of allochtonen, iedereen kwam van elders. Het had weliswaar inwoners, maar geen volk. Tussen de verschillende etnische groepen bestond er vooral wantrouwen en animositeit, die deels voortkwamen uit de koloniale verdeel-en-heerspolitiek. De opvoeding en educatie waren Nederlandser dan de Nederlandse. Suriname lag eeuwenlang ‘in’ Nederland, als deel van het koninkrijk. Uit de schoolboeken wisten alle Surinamers dat de Rijn het land instroomt bij Lopik. Ze kenden de topografie van Nederland en Europa, maar wisten nauwelijks iets over het eigen land, het naastgelegen Zuid-Amerika of het verwante Caraïbische gebied. Nederlanders wisten evenmin iets van Suriname, zijn geschiedenis en bewoners. Een lacune die tot op de dag van vandaag niet is gedicht.

Nieuwe natie

Surinamers waren dus Nederlanders. Tenminste dat dachten ze toen ze naar het moederland trokken. Totdat ze in Nederland aankwamen en het ze duidelijk werd (gemaakt) dat ze geen Nederlanders waren, of in ieder geval niet als zodanig werden beschouwd of geaccepteerd. Ze kwamen immers van elders. Een verre, ondergeschikte kolonie, een wingewest. Het Surinaamse zelfbewustzijn en de drang naar onafhankelijkheid kreeg daardoor pas goed vorm in Nederland, zoals ook te zien is in Wan Pipel: Roy Ferrol wil nog tijdens zijn studie terug naar zijn eigen land. Hij vindt het maar niks in dat koude Holland met die dagelijkse racistische opmerkingen, ondanks dat die toch echt grappig bedoeld zijn. Als zijn moeder op het punt staat te overlijden, gaat hij naar huis om niet meer naar Nederland terug te keren. De symbolische begrafenis van het metaforische moederland geeft de bewoners de mogelijkheid om aan een nieuwe, gezamenlijke toekomst te werken: het nieuwe Suriname met wan pipel (één volk).

De la Parra toont met zijn film het land aan zijn bewoners. De stadscreool in Paramaribo, de Hindoestanen in het westen die hun cultuur meenamen uit het koloniale Brits-Indië, de Javanen die uit de andere Nederlandse kolonie kwamen en de inheemse Indianen die tezamen met de Marrons het binnenland bewonen. Opmerkelijk genoeg ontbreken de Chinese en witte bevolking in de film. Wel zien we de zonovergoten natuurpracht, de weelde van de groente- en fruitsoorten, de vis en het PARBO Bier dat gedronken wordt alsof het water is. Het is tevens een verhaal over de verboden, ongewenste en ongebruikelijke liefde tussen een Creoolse man (Roy) en Hindoestaanse vrouw (Rubia) die als representanten van de twee grootste en prominentste etnische groeperingen van het land samen de toekomst vormgeven. Weliswaar na eerst de (on)geschreven wetten van hun ouders, de laatste koloniale generatie, aan hun laars te lappen.

Ze studeerden beiden in Holland, maar bleven er niet. Samen met de kijker ontdekken ze hun geboorteland met zijn verscheidenheid en geschiedenis. Een exercitie waarmee ze de koloniale banden zorgvuldig doorsnijden. Het doet denken aan het African American modernism (waarvan de bekende ‘Harlem Renaissance’ slechts een onderdeel is), waarbij het zwarte bewustzijn zich manifesteerde in culturele uitingen en de constructie van de ‘new negro’: ‘The old negro, we must remember, was a creature of moral debate and historical controversy. He has been a stock figure perpetuated as an historical fiction… the negro has been more a formula than a human being.’ Zoals ook de koloniale burger geen persoon was, maar een object dat overzees leefde. ‘When African American culture entered into modernism, there was no “old negro” to rediscover or reclaim, only historical fictions produced in the vacuum of violence and dehumanization that defined African (and Caribbean) identity in America under slavery. Black modernism sought to create a “new negro” at the very moment minstrelsy was moving from the aura-drenched halls of vaudeville to the increasingly simulacrum-bound imagery of cinema. Within this context of the intensification of mass and image-defined culture, where people of color are forced to claim an identity they taught to despise is the very creation of “self”- an act of radical creativity, not sentimental recollection.’

Zo moet ook Wan Pipel gezien worden als het begin van de creatie van de Surinamer, een begin richting zelfbewustzijn en eigenwaarde die allerlei vormen konden aannemen. In de film zijn we getuige van een afrekening met de koloniale generatie die het uitbuitende moederland verheerlijkte en het eigen land slechts wantrouwde. Zij wensten zich in het verre, geïdealiseerde Nederland te vestigen, want daar zou hun toekomst liggen. Roy en Rubia weten wel beter. Universitair geschoold en ervaringsdeskundig laten zij in Wan Pipel zien dat voorbij alle aangeleerde koloniale educatie, minderwaardigheidscomplexen en segregatiepolitiek een vruchtbaar land en culturele rijkdom ligt te wachten. Dat niet daar, maar hier een daadwerkelijk gouden toekomst op hen wacht om ontdekt en geactiveerd te worden.

De film werd deels bekostigd door de Surinaamse regering, als cadeau aan de nieuwe natie. Zij waren ook verantwoordelijk voor de vlag, die in dezelfde symbolische en artistieke lijn kan worden gelezen. Die koloniale vlag uit 1954 werd toevalligerwijze ontworpen door Noni Lichtveld, de dochter van schrijver Lou Lichtveld, beter bekend als Albert Helman, die ook meewerkte aan Wan Pipel. Haar vlag kende vijf sterren in een cirkel; elke ster representeerde een bevolkingsgroep woonachtig in het land. Maar toen de onafhankelijkheid kwam, werd gekozen voor het rood van de strijd, het groen van het vruchtbare land en een enkele gele ster met vijf poten om de vlag te sieren. Deze compositie symboliseert, net als de film, de eenwording van de vijf gesegregeerde groepen onder één vlag, met een gezamenlijke gouden toekomst.

Vincent van Velsen

is redacteur bij Metropolis M

Met dank aan Ellen Gallagher, Gagosian Gallery, New York en The Power Plant, Toronto.

Vincent van Velsen

is redacteur Metropolis M en conservator Stedelijk Museum Amsterdam

Recente artikelen