Wereldberoemd in Nederland
Hoe wordt Nederlandse kunst in het buitenland ontvangen? Rein Wolfs, directeur van het Migros Museum in Zürich en warm pleitbezorger van de kunst uit Nederland, laat er geen twijfel over bestaan. Veel Nederlandse kunst is te eigenwijs om internationaal door te breken.
Gisteren kreeg ik een stapeltje nieuwe publicaties van Artimo op mijn bureau. Interessante publicaties – voor een Nederlander in ballingschap een goede mogelijkheid om op de hoogte te blijven. Weliswaar gekleurde info, maar desalniettemin: waar vind je verder Nederlandse kunst als je niet in Nederland bent?
Een van de publicaties trok mijn bijzondere belangstelling. Het betreft hier Jeanne van Heeswijks HNY project voor P.S.1. Gedurende haar P.S.1 studio-tijd in 1999 besloot Van Heeswijk een hotelkamer voor bevriende reizigers van overzee in te richten: het Rotterdamse hotel New York naar New York verplaatst. Alhoewel P.S.1-directrice Alana Heiss aanvankelijk sceptisch was, bleek het project een groot succes. Als ik de publicatie mag geloven, overnachtten zo’n veertig gasten in deze artistieke hotelkamer: bijna allen Nederlanders. Een welbewuste keuze – een soort restauratie van de befaamde Holland-Amerika lijn. Van Heeswijks installatie werd wereldberoemd binnen de Amsterdamse grachtengordel in Brooklyn. Maar helaas: toch een beetje ‘unter Ausschluss der globalen Öffentlichkeit’.
Niets negatiefs over Van Heeswijks project, begrijp me goed. Maar tegelijk wordt Nederlandse kunst meestal alleen wereldberoemd bij andere Nederlanders (en blijft in het buitenland relatief weinig waargenomen). De belangrijkste oorzaak voor dit fenomeen is wellicht dat Nederlandse kunst momenteel zo specifiek en bijzonder is, dat het buitenland niet in staat is een passende receptie te vinden. Het lijkt alsof de wereld het niet helemaal begrijpt en daarom maar links laat liggen.
Sixpack Heineken
Nederlandse kunst – in ruime zin – heeft het al heel lang moeilijk en zal het voorlopig nog moeilijk hebben. Dat heeft, denk ik, veel met een specifiek Nederlands levensgevoel van doen. Met een levensgevoel dat momenteel internationaal gezien wat minder en vogue is. Daarmee bedoel ik zeker niet het pragmatische poldermodel, maar eerder het in de Hollandse culturele sector sterk verbreide social feeling. Het is de artistieke pendant van de moralistische gidsland-idee, die al vanaf Lobith exotisch gaat werken. Nederland, dat is nog steeds vrije seks, vrije drugs, legale euthanasie en abortus, een bijna perfect stelsel van sociale zekerheid, veel tolerantie en een hoop gezelligheid, aldus de buitenstaander. Weliswaar ook een slinkse handelsgeest – vertrouw ze nooit, die Chinezen van West-Europa -, goed betaalde voetballers in Europese topliga’s, Rembrandt, Van Gogh, Mondriaan als financiële big shots… En jonge kunst? Wat eruit springt in de Nederlandse kunstproductie van de laatste jaren, is vooral de social impact art. Kunst die niet erg object georiënteerd, maar eerder projectgericht, weinig commercieel, en haast bewustzijnsverruimend werkt. Kunst die tot denken aanzet, bijvoorbeeld over vragen waar kunst ophoudt en werkelijkheid begint. Belangrijke vragen, maar ook moeilijke vragen.
Nederlandse kunst met potentieel is er genoeg: Atelier van Lieshout speelt mee in de internationale topliga en vindt minstens evenveel tegenstanders als fans, omdat de stijlfiguur van de ironie en het romantisch-utopische overstatement lang niet altijd begrepen wordt – political correctness is toch iets anders? Alicia Framis’ intensieve tête-à-tête met menselijke existentie en haar research naar multidisciplinaire mogelijkheden om ‘problems of humanity’ te tackelen levert kwalitatief uiterst sterke beelden en tevens indringende situaties op, maar wordt in een coolere maatschappij slechts ten dele begrepen. Marijke van Warmerdams indringende observaties werken soms te naïef en te speels, De Rijke/De Rooij’s bewegende tableaux vivants zijn mediaal te complex, Carlos Amorales’ ensceneringen, hoewel cultuurhistorisch zeer authentiek en cultuurkritisch heel belangrijk, soms te macho (‘wrestling’) of te politiek (‘maquiladora’). Etc., usw., enz..
Nederlandse kunst is ook niet commercieel genoeg. Alhoewel Liza May Post en Rineke Dijkstra door Marian Goodman vertegenwoordigd worden, Marijke van Warmerdam door Lisson, Jan Dibbets door Barbara Gladstone – allen global players in de kunsthandel -, vormen ze eenzame uitzonderingen. In Nederland bestaat natuurlijk nog lang geen netwerk van internationaal agerende galerieën. Er bestaat ook geen netwerk van verzamelaars en er zijn, behalve de landelijke instellingen, weinig andere kopers op de markt.
In Nederland, zo denk ik wel eens, is te weinig vuil geld om kunstaankopen mogelijk en noodzakelijk te maken. Hollands gezellig spoedt zich de Nederlandse galerist onmiddellijk naar de kruidenier om de hoek om een sixpack Heineken te halen, zodra hij een bezoeker ziet naderen. Met een Heineken praat het nu eenmaal lekkerder; of het ook beter verkoopt? De Nederlandse kunstwereld is discursief gezien uiterst interessant, commercieel echter van ondergeschikt belang. Loop maar eens over de Art Basel, of andere megabeurzen. En vergelijk de prijskaartjes van werken van Nederlandse kunstenaars met die van andere.
Waarmee ik daar ben aangeland, waar ik als Nederlander eigenlijk helemaal niet wil zijn – in de extreme wereld van kunst en geld. Daar waar, bijvoorbeeld in Zürich, de commercie belangrijker dreigt te worden dan de kunst zelf. Daar waar coolness, in de zin van emotionele verdringing loont en engagement marginaal wordt, waar tentoonstellingsprogramma’s van instellingen regelmatig door zakelijke motieven mede worden bepaald en privé-musea van werkelijk puissant rijke personen ook marktbepalend kunnen zijn. In elk geval marktstimulerend.
Opleidingsinstituut
Een klein, maar niet onbelangrijk zijpad: vanwege subsidies en de opleidingen is een land als Nederland voor jonge kunstenaars die carrière willen maken zo gek nog niet. Met de Mondriaan Stichting in Nederland staan in het buitenland een paar landen bekend als interessante sponsoren voor presentaties in den vreemde: Groot-Brittannië met de British Art Council, Frankrijk met de AFAA en Duitsland met het Institut für Auslandsbeziehungen. Zo laten zich groepstentoonstellingen nog redelijk co-financieren wanneer je voldoende kunstenaars uit juist deze landen uitnodigt. Voor een jonge kunstenaar blijft het daarom interessant na zijn Rijksakademie- of andere opleiding nog even in Amsterdam te blijven hangen. Nadien, wanneer de eerste stappen in het internationale tentoonstellingscircuit zijn gezet, komt dan de volgende stap: weg uit Nederland, op zoek naar het grotere buitenland met haar grotere metropolen. Waarmee ik wil zeggen, dat mede dankzij de Mondriaan Stichting vaak de entree in de internationale liga gestimuleerd en tot stand gebracht wordt. En dat het vervolg vaak elders plaatsvindt, of niet. Want aan jonge kunstenaars is met de huidige proliferatie van hippe ruimtes voorlopig nog steeds behoefte, aan de iets oudere generaties al beduidend minder.
Nederlandse kunst lijkt haast per definitie jonge kunst. De Rijksakademie is momenteel een van de belangrijkste leveranciers van talenten – internationaal. Ook de Jan van Eijck-Academie en de Ateliers pogen kunstenaars af te leveren die tot de crème de la crème van de internationale scene moeten gaan horen. Nederland lijkt één groot opleidingsinstituut. Vele instellingen zenden hun scouts naar de Rijksakademie om zo vroeg mogelijk een nieuwe positie te kunnen presenteren.
Nederlandse kunst wordt in het binnenland nog altijd zwaar overschat, in het buitenland daarentegen lelijk onderschat. Waarschijnlijk niet slechter dan andere nationale producties, blijft de Hollandse kunst te eigenwijs om in het internationale circuit met z’n veel sterkere commerciële structuren te kunnen overleven. Waarschijnlijk is zij te weinig genegen compromissen te sluiten, daar waar dit nodig zou zijn. Als Nederlander zeg ik dan: gelukkig maar…
Rein Wolfs
is directeur Stedelijk Museum Amsterdam