Op een zomerse dag in september
God had me geen groter genoegen kunnen doen. Ik sta met aan mijn hand mijn kleine allerliefste engeltje Charlie, mijn blonde zoon, mijn kleine ariër, waar ik zo trots op ben, in een cirkeltje met mijn ex, ook wel ‘de Lange’ genoemd, zijn veel te jonge en bescheiden vriendin en mijn grote nieuwe liefde, zo knap, zo jong en zo onbenaderbaar. Ik kan zo een liedje over hem schrijven.
Daar stonden we dan, mijn modern family. Heel vreemd allemaal, maar best plezant. Het ging allemaal heel erg per ongeluk. Ik had schijnbaar de sleutels van de knappe, slimme en bijzonder grappige Engelsman in mijn tas gestopt tijdens het verlaten van zijn huis. Had ik dit echt gedaan?! Waarschijnlijk. Ik was niet zo fris in de ochtend en had van alles vanaf de keukentafel in de zojuist veel te duur gekochte (lees: merk) Coachtas geladen. Cadeautje, we hadden een prijs gewonnen, ik mag ook wel eens wat.
Ik moest de sleutels retourneren, begreep ik na een telefoontje bij thuiskomst van de veel te knappe Engelsman. Oké, het was te vroeg om te gaan samenwonen, dacht ik en zei dit niet. We hadden op de plek afgesproken waar zijn tentoonstelling afliep, when I see potential I just gotta see it through (zoals Drake zo mooi zingt), waarvan er een recensie in dit blad was verschenen, zo had hij mij in de ochtend geïnformeerd. Dat wist ik natuurlijk al lang. Ik had het stuk ook gelezen. Ik ben niet van het halve werk. Het was niet een geheel ongenuanceerde, positieve recensie en hij vroeg zich dan ook af of hij het anders had moeten doen. Ik vind hem inmiddels briljant, dus nee, precies zo had het moeten zijn. Bovendien leek alles in ieder geval in mijn verhaal tot een kloppende catharsis te leiden.
In W139, de afgesproken teruggeefplek, liep ik bij binnenkomst tot mijn verbazing de vader van mijn zoon tegen het lijf. Dat vind ik wat vriendelijker klinken dan ex. Ik vroeg: ‘Waar is de Sjaak?’ (De truckersversie van de naam Charlie). ‘Binnen’, antwoordde hij, waarop ik de tentoonstellingsruimte enigszins versneld binnen liep en mijn zoon zijn verbaasde, maar ook ietwat met loyaliteit beladen blik aanschouwde. Zijn stief Laurie zat naast hem. Het moet niet vreemder worden vandaag, dacht ik. Ik had al een enorme kater. Ietwat behendig week ik mijn zoon los. Hij is toch gewoon van mij, laten we dat even duidelijk houden.
En zo belandden we op een mooie zomerse zondag met zijn vieren in een rondje voor de deur van de alom bekende tentoonstellingsruimte uit de jaren tachtig. Ik gaf de sleutels zo onopvallend mogelijk terug; je wilt al te jonge kijkers niet beschadigen.
De lange en ik verzandden in een ouderlijk gesprek. Hij zei dat nu ik er toch was en de kleine blonde ariër mij gezien had, het toch het beste was dat hij met mij mee naar huis ging. Charlie was het daar helemaal mee eens en probeerde met de zelfstandigheid van een zevenjarige invloed op het gesprek uit te oefenen door zijn trui aan te trekken en zijn jas en tas te pakken. Hij ging dus met mama mee. Papa had hem die dag al drie culturele activiteiten in zijn maag gesplitst; hij had er echt genoeg van. De kleine vriend ging met zijn moeder mee. Zijn moeder, de slet van Amsterdam. Ik doe echt mijn best, maar ik ben niet zo kieskeurig.
Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat de veel te jonge, bescheiden vriendin een sigaret had opgestoken en een vlinderzonnebril had opgezet. Keep flying baby, dacht ik enigszins jaloers op het net opgestoken rokertje. De zwijgzame Engelsman zweeg nog wat meer. Daar is hij heel goed in en hij doet dat ook zo knap.
Ik dacht aan het verhaaltje Blauwtje en geeltje, een kinderboek waarin de twee gekleurde vlekken samenvloeien waardoor groentje ontstaat en ik mailde groentje mijn allernieuwste column met begeleidende tekst dat hij in de volgende Metropolis M echt een hele goede recensie zal hebben.
JMG Jongma