Vergezichten in de polder
Na jaren van stimulering van diversiteit en inclusiviteit, wil de overheid dat de cultuursector zich de komende tijd gaat richten op de regio. Arnoud Odding, voormalig directeur van Rijksmuseum Twenthe, verwelkomt alle aandacht voor het culturele leven van buiten de randstad, maar niet tegen elke prijs. Het moet wel ten dienste staan van culturele overbrugging in plaats van aanmoedigen dat iedereen zich terugtrekt op de eigen grond.
De regio heeft het tij mee. NSC, BBB en VVD pleiten ieder op hun eigen wijze voor een ‘eerlijker’ verdeling van de cultuurmiddelen. BBB heeft het over ‘noaberschap’, NSC over ‘streekproducties’ en de VVD over ‘volkscultuur’. Het is niet echt een nieuw geluid, maar de roep om het cultuurgeld eerlijker over het land te verdelen klinkt steeds luider. Het blijft niet zonder resultaat. Vier jaar geleden, bijvoorbeeld, heeft de minister voor Cultuur de basisinfrastructuur uitgebreid met de regeling dat iedere provincie per aanvraagronde een museum mag voordragen voor de BIS. De Raad voor Cultuur kijkt nog naar de plannen van die musea, maar als de provincie een museum uitkiest dan moet je als raad wel heel sterk in je schoenen staan om die regionale voordracht niet te honoreren. Ook het Mondriaan Fonds richt zich sinds enkele jaren met grote nadruk op de regio. Als je zoekt naar de spreiding van de programmasubsidies voor kunstpodia, dan laat het fonds je met de kaart van Nederland zien dat de middelen geografisch netjes verdeeld zijn. Er zijn daarnaast regio-ambassadeurs, die als makelaars proberen makers in de regio te helpen bij het doen van aanvragen bij het fonds, want er is, zo heet het, veel meer mogelijk dan soms buiten de randstad wordt gedacht.
Elke paar jaar verandert de politieke focus op kunst en cultuur. Een jaar of twaalf geleden moest de cultuur ondernemender worden. De afgelopen vijf jaar draaide veel om diversiteit en inclusie en nu is dan de regio aan de beurt. Ook het nieuwste advies van de Raad voor Cultuur (gepubliceerd in januari 2024) ademt deze nadruk op de regio. Zo pleit de raad voor een groot cultuurfonds met provinciale afdelingen zodat iedere regio min of meer zelf kan bepalen welke culturele uitingen in de eigen habitat ondersteunt moeten worden. Wees dus niet bevreesd dat een Rotterdams poëziefestival straks mede beoordeeld kan worden door een buutreedner uit Budel. Nee, de raad pleit voor een regionaal verkaveld landschap met strakke slootjes eromheen, zodat iedereen in de eigen wei kan grazen. En juist dat lijkt mij een gemiste kans. Want als iedere regio zich alleen met de eigen cultuur bezighoudt, wat hebben we dan nog gemeen? Cultuur is toch wat ons bindt?
Als iedere regio zich alleen met de eigen cultuur bezighoudt, wat hebben we dan nog gemeen? Cultuur is toch wat ons bindt?
Door mijn oogharen zie ik twee opvattingen over cultuur. De eerste gaat uit van wat ons als samenleving verbindt en de tweede van wat ons van de ander onderscheidt. Die laatste opvatting legt veel nadruk op groeps- en regio-identiteit, die in dit advies aan de winnende hand lijkt, maar toch niet helemaal. Want de twee opvattingen zijn niet per se strijdig met elkaar. Alleen het uitgangspunt is verschillend en daarmee ook de vraag wat je rekent tot cultuur. Identiteit of ‘eigenheid’ speelt overal, van landsdeel tot buurtschap en van migratieachtergrond tot genderidentiteit. Die spanning ziet de Raad voor Cultuur ook en daarom pleit ze voor een breder begrip van cultuur en een bredere opvatting van kwaliteit, zodat ook ontwikkelingen ver weg van de mainstream zich gesteund weten. Hoe breder het begrip, hoe meer opvattingen erin passen, is de gedachte. Noem het ultiem divers en inclusief. Er moet ruimte zijn voor alle identiteiten, niet alleen Zwart of gekleurd, maar ook uit de stad en van het land, van randstad tot en met regio.
Daarmee plaatst de raad zichzelf wel voor een dilemma. Want een bredere vraag maakt de spoeling dunner óf kost meer geld. De raad, die niet wil kiezen tussen partijen, besluit ‘de kool en de geit te sparen’ en stelt voor om jaarlijks tweehonderd miljoen extra uit te trekken voor cultuur. Dat klinkt natuurlijk mooi maar is onrealistisch in een periode waarin de overheidsfinanciën onder druk staan en waarin de grootste politieke partij van Nederland, de PVV, beweert helemaal te willen stoppen met die ‘onzinnige’ kunst- en cultuursubsidies. Zo dreigt het cultuurbeleid een identiteitsbeleid te worden, waar iedereen zich terugtrekt op steeds smallere, verkavelde stukjes grond. Vergeten wordt dat hoe meer we ons concentreren op onze eigenheden, hoe meer kans we lopen elkaar te misverstaan. Hoe meer talen of dialecten we spreken, hoe minder we elkaar begrijpen.
Tot mijn verrassing werd ik hier zelf ook mee geconfronteerd in mijn laatste weken als directeur van Rijksmuseum Twenthe in Enschede in het najaar van 2022. Samen met conservator hedendaagse kunst, Josien Beltman, ging ik naar een landelijk fonds om een ambitieus, nieuw project te bespreken. Via de A1 reden we westwaarts, onder de viaducten door die in de voorgaande weken vol hadden gestaan met tractoren en mensen die met ondersteboven gehangen vlaggen stonden te zwaaien naar de langsrijdende auto’s en vrachtwagens. Een aantal boeren was zelfs opgetrokken naar de woning van de minister voor Natuur en Stikstof. In de velden stonden nog altijd diezelfde vlaggen, sommige gemaakt van lange stroken steigerdoek. Blauw, wit, rood. Nederland was verdeeld geraakt, met aan de ene kant mensen die de natuur wilden beschermen, die het volstrekt logisch vinden dat boeren hun veestapels moeten inkrimpen en dat het nu genoeg is geweest met die agro-industriële verpesting van ‘onze natuur’. Aan de andere kant, mensen die de maatregelen van het kabinet zien als de zoveelste inmenging in ‘onze manier van leven’ en ze ervaren als een onaanvaardbare ingreep die de economische basis van het boerenbestaan ondermijnt. ‘Onze natuur’ was lijnrecht tegenover ‘onze manier van leven’ komen te staan.
In Rijksmuseum Twenthe zagen we onbegrip van beide kanten. En daarom hadden we een museaal programma bedacht met artistiek onderzoek, een uitgebreid activiteitenprogramma en meerdere tentoonstellingen. Dit alles onder de noemer Van wie is het (platte)land? We wilden een positieve bijdrage leveren aan de discussie maar ook onderzoeken waar het wederzijdse onbegrip vandaan kwam. Het project was mede bedoeld om diversiteit in kunst en cultuur te stimuleren. Voor ons ging diversiteit over meer dan gender of migratieachtergrond, het gaat bijvoorbeeld ook om het betrekken van mensen die hun (al dan niet traditionele) manier van leven in het gedrang zien komen door nationale en globale ontwikkelingen. Veel van die mensen wonen in wat we voorheen de ‘provincie’ en tegenwoordig de ‘regio’ noemen.
Bij het landelijk fonds vertelden we die ochtend over het project. Er was al veel denkwerk in gaan zitten, maar we merkten dat de boodschap niet helemaal overkwam. De fondsmedewerker herhaalde enkele keren dat diversiteit erg belangrijk is voor het fonds, terwijl wij probeerden duidelijk te maken dat diversiteit juist een van onze uitgangspunten was. Op een gegeven moment kwam de suggestie of we niet de grote Turkse gemeenschap in Twente bij het project konden betrekken. In de jaren zestig zijn veel Turken naar Twente gekomen als gastarbeider in de textielindustrie. We vielen even stil want hier werd diversiteit juist weer gereduceerd tot een migratieachtergrond. Toen we terugreisden naar Twente concludeerden we dat we ons perspectief op diversiteit en inclusie heel goed moesten uitleggen in de aanvraag. Dat hebben we gedaan en uiteindelijk heeft het fonds het project ruimhartig ondersteund. Eind goed, al goed.
En toch bleef het knagen, want ons project in Twente ging helemaal niet over regionale identiteit. Regionale en andere identiteiten dienen voornamelijk ter bevestiging van het eigene, het afzetten van de eigen identiteit tégen die van de ander, en nadrukkelijk niet om te benadrukken wat we gemeenschappelijk hebben. Ze bevestigen niet wat ons verbindt maar wat ons scheidt. Met ons plan wilden wij juist over de slootjes in de polder heen springen. Het ging ons niet om de smalle kavels, maar over de Nederlandse polder als geheel en ook wat daarbuiten ligt. Maar wanneer cultuur vooral over identiteit gaat, blijkt dat een ingewikkelde boodschap.
Daarmee kom ik terug op het advies van de Raad voor Cultuur. De raad wil niemand voor het hoofd stoten en stelt niemand teleur. Dat is begrijpelijk in een tijd waarin iedereen zijn deel van de taart opeist. Maar is het niet ook de taak van de raad om richting te geven? Het lijkt alsof de raad met dit huidige advies de discussie over de rol en het belang van cultuur in deze tijd uit de weg gaat. Want wat is dat eigenlijk een ‘brede opvatting’ van cultuur? De Raad voor Cultuur gaat er nauwelijks op in, dat mogen de regionale afdelingen van het nieuwe fonds zelf bedenken. Al met al is het een weinig inhoudelijk en vooral tactisch, procedureel advies.
Vergeten wordt dat hoe meer we ons concentreren op onze eigenheden, hoe meer kans we lopen elkaar te misverstaan. Hoe meer talen of dialecten we spreken, hoe minder we elkaar begrijpen
Begrijp me goed, natuurlijk is het belangrijk dat iedereen mee moet kunnen doen. En wie is het nou niet eens met een bredere opvatting van cultuur? Breed kun je ook opvatten als rijker en veelvormiger. Maar als je die brede opvatting van cultuur geen nadere richting geeft wordt het een regionale grabbelton voor politiek opportunisme. Misschien is dat wel het grote gebrek van het laatste advies van de raad. Er worden geen vergezichten getoond. Terwijl als er één ding is waar nu behoefte aan is, dan zijn het wel die vergezichten. Vergezichten die ons een blik op de toekomst kunnen bieden voorbij de dreigingen van alledag. We trekken ons terug in onze regio’s en onze identiteiten, in plaats van dat we voorbij de horizon kijken. En zo geeft de sector de toekomst uit handen, we staan erbij en kijken ernaar. Over twee jaar lopen we vast weer te jammeren dat niemand van de cultuursector houdt.
Kunnen we ons dan echt geen paradijselijke polder voorstellen waarin iedereen bij elkaar en door elkaar kan grazen in sappige weilanden? Vanuit wat ons verbindt in plaats van wat ons scheidt? We zeggen altijd dat kunst en cultuur ons helpen om hoop, schoonheid, kansen en dromen te verbeelden. Als er ooit een tijd was waarin dat van belang was, dan is het wel nu. We leven in een tijd waarin de buitenwereld steeds grimmiger overkomt. Oorlogen, klimaat, stikstof, kunstmatige intelligentie, afkalvende democratieën, vluchtelingenstromen en noem maar op. We moeten de toekomst opnieuw uitvinden, stelde Meta Knol in de (door mijzelf geproduceerde) podcast De Museoloog. ‘Met zijn allen’, voegde ze eraan toe. Laat dat de opdracht voor de cultuur zijn, of laten we er tenminste een discussie over voeren. Juist nu is het tijd om weer groots en vooruit te denken. Kom op, Raad voor Cultuur!
Het rapport Advies toegang tot cultuur op weg naar een nieuw bestel in 2029, gepubliceerd op 26 januari 2024, is te lezen op de website van de Raad voor Cultuur
Over de beelden:
Arnoud Odding
is kunsthistoricus en museumconsulent