Voordat de bom valt
Mijn ouders demonstreerden zich helemaal suf in mijn jeugd. Tegen kernenergie, kerncentrales, de Russen, de Amerikanen, Thatcher, Reagan en Granny Smith-appels. Op mijn nieuwe rugzak stond een groot geel logo met de tekst: ‘Kernenergie? Nee, bedankt.’
Ieder buitenstedelijk tripje was strategisch, volgebuttoned zongen mijn zus en ik ‘eet geen mosselen uit de buurt van Borselle, eet geen appeltaart in de buurt van Dodenwaard’. Mijn muziekdoosje speelde de Marseillaise, onze auto was (links)rood en soms ging daar een megafoon op en reed mijn vader met ons door het kleine dorpje Vianen en droeg zijn politieke ideeën al galmend uit. Het was allemaal heel gênant. Tot daar Doe Maar kwam (ik pers nu even wat tijdstippen samen, werkt gewoon beter voor het stuk, trust me), je weet wel, die band. Die was cool. Ze zongen over de bom, smoorverliefd, en ja dat waren we, op hun vooral. Alles had die spannende neonkleurtjes, heel vet vonden we dat. Mijn moeder deed weleens de ijskast open en vond er dan zo’n neon hoofdbandje in. Die scheen je op te moeten laden in de ijskast. Als je ’s nachts de deur open deed leek het net alsof er uranium lag, of in ieder geval iets wat leek op kernenergie en/of in ieder geval vrij schadelijk was voor het milieu, je voorhoofd en de rest van de buurt.
Waar wil ik nou heen? Het valt mij op dat al deze kleurtjes, neontjes en dingedongetjes weer helemaal terug zijn. Mijn beste vriend Rolf stuurt mij zojuist per sms foto’s van zijn aankomende tentoonstelling en ja echt, het lijkt toch wel een beetje op Tsjernobyl: de show, de galerie. Of in ieder geval zoals ik mij Tsjernobyl in mijn jeugd voorstelde. Cool, vet, kak (zegt weleens een meisje die bij mij werkt – betekent ook cool geloof ik). ‘Ziet er goed uit man!’, sms ik terug. Helemaal de fiets met kernenergie!?
Hoe zit dat met het leven en dat iedere ervaring op een voorgaande ervaring begint te lijken, hoor ik mijzelf enigszins sleurend zeggen tegen mijn vriend/collega, ook genaamd ‘de wolf in schaapskleren’. Hij is tien jaar ouder dan ik en ik denk dat hij misschien het antwoord weet. Maar hij denkt: ik hou alle informatie eerst voor mijzelf. Ok, fair enough, hij gaat het mij niet vertellen.
Mijn telefoon meldt via Facebook dat Mandy veilig is. ‘Veilig van wat?’ denk ik terwijl ik op de pont sta met mijn Franse kunstenaar. Heel eng dit automatische meldsysteem. Wij bespreken enigszins verkort de wereldproblematiek om vervolgens gewoon weer verder te gaan met de dagelijkse beslommeringen. Ik moet steeds denken aan een artikel dat ik enkele weken geleden op Facebook las (wegwerpwijsheden voor de Facebookintellectueel, geestig bestempeld door Pepijn Lanen in het boek Naamloos) dat ging over de problematische mentaliteit in Europa, met als kern: Europe wants to shop. En dat is zo. Wij willen winkelen. Wij willen tot in de verfijnste finesses onze levens kunnen ontwikkelen, etaleren is misschien een beter woord. De fiets kleurt bij het kind, het kind kleurt liefst niet meer bij de man en de man, ja dat is een geëmancipeerde prop in de huiskamer, passend tussen bank en kunstwerk. Hij moet niet te veel plaats innemen.
Ik haat trouwens feministische lectuur en literatuur van zeurende veertigers die eigenlijk alles hebben behalve gelijkheid. Gelijkheid bestaat niet. Ik ben 163 cm kort en heb dus overal net iets meer op mijn tenen moeten lopen, als ik in mijn jeugd naar de rollerskatedisco ging werd ik permanent opgetild en naar de zijkant verplaatst. Mijn wieltjes raakten amper de baan; daar word je hard van en ontwikkel je persoonlijkheid door.
Liever dan met vrouwen hang ik rond met mannen. Ze hebben gewoon meer lol en denken niet overal zo veel over na (in ieder geval het soort mannen dat ik graag in mijn omgeving heb). De vriendinnen die ik heb zijn eigenlijk verkapte mannen, ben ik achter gekomen.
Twee dagen later overlijdt Cruijff, ik spendeer zeker een halve dag aan het lezen en posten van zijn ongeëvenaarde oneliners waarvan ik er al jaren een gebruik als het budget op slot gaat: ieder nadeel heb z’n voordeel. ‘Zo, ga het nu maar met minder middelen doen’, denk ik dan.
Drie dagen later lees ik een artikel waarin staat dat de zelfmoordterroristen Khalid en Ibrahim El Bakraoui van plan waren aanslagen te plegen op Belgische kerncentrales. Ik denk direct: ‘okay, is precies wat ik nodig heb om mijn column een sluitend einde te geven.’ Soms werkt alles gewoon met je mee.
De laatste zin had ik al eerder bedacht, lag al helemaal klaar. Het is een prachtzin van Midas Dekkers. Dit omdat ik eigenlijk helemaal niet over kunst schrijf, of over de galerie. Ik vind kunst ook best moeilijk om over te schrijven. Het is af, iemand is er al mee bezig geweest en je mag/kan er eigenlijk alleen maar in mee gaan of je ertussen wrikken. Liever leg ik mijn eigen gevlochten matje neer. Maar goed, zoals Midas Dekkers zegt: kunst is net de wereld met de rest ervan afgeknipt. Dus dat vergoelijkt dan weer dat dit in Metropolis M staat en geschreven is door een galeriehouder.
JMG Jongma