The Future of the Museum: 28 Dialogues
Het einde van het jaar is een goed moment om vooruit te kijken. Voor het boek The Future of the Museum, sprak András Szántó met 28 museumdirecteuren uit veertien landen verspreid over zes continenten over de toekomst van het museum.
De gesprekken vonden plaats in de zomer van 2020, een tijd van grote onzekerheid, waarin de roep om verandering wijdverbreid was en alles in beweging leek. Het was de tijd waarin de wereld getroffen werd door de coronapandemie, en allerlei protesten intenser werden, zoals het klimaatprotest en de Black Lives Matter-beweging. Door de lockdown maakten de musea een zware tijd door, niettemin is elke directeur ervan overtuigd dat het museum een belangrijke rol zal blijven spelen in de toekomst.
Er keren in het boek diverse thema’s terug. Veel directeuren koesteren de ambitie een museum voor iedereen te zijn, maar zijn zich ervan bewust dat er nog een lange weg te gaan is. Victoria Noorthoorn, directeur van het Museo de Arte Moderno de Buenos Aires, zegt dat musea te lang gesloten instellingen zijn geweest, voor een select publiek. Meerstemmigheid is niet alleen hier een agendapunt, maar wereldwijd, zo blijkt. Dat, zo stelt Noorthoorn, ligt al besloten in de kunst. Zij heeft de kracht om te deconstrueren, om de manieren waarop een museum kunstwerken presenteert te veranderen. Noorthoorn wijst met name op het belang complexiteit toe te laten, zowel in het museum als in de communicatie eromheen.
Ook Max Hollein, directeur van het Metropolitan Museum of Art in New York, pleit voor meer complexiteit in museumpresentaties, waarbij ruimte wordt gelaten voor spanningen, misverstanden en dialoog. Als voorbeeld noemt hij de period rooms in het Metropolitan, die zijn ingericht volgens de stijl van bepaalde tijdsperiodes. Enerzijds zijn deze ruimtes problematisch omdat ze pretenderen een historische realiteit te laten zien die in feite geconstrueerd is, maar anderzijds bieden deze ruimtes juist de kans om complexe verhalen te vertellen over zowel de tijd die ze weerspiegelen als de tijd waarin ze zijn ingericht.
In lijn met het streven naar meerstemmigheid en complexiteit, wordt ook het koloniale verleden toenemend kritisch onder de loep genomen. Adriano Pedrosa, artistiek directeur van het Museu de Arte de São Paulo (MASP), kiest ervoor de gehele programmering in te richten vanuit verschillende historische perspectieven. Het MASP heeft een complexe geschiedenis; het heeft de grootste collectie Europese kunst van het globale Zuiden en is gevestigd in een modernistisch gebouw van Lina Bo Bardi, uit de tijd dat Brazilië zuchtte onder een militaire dictatuur. Pedrosa wil die historische gelaagdheid niet uit de weg gaan, maar haar juist opzoeken en laten zien hoe complex de culturele dynamiek is in Brazilië.
Zo is ook Marie-Cécile Zinsou, directeur en oprichtster van de Fondation Zinsou en het Musée de la Fondation Zinsou in Cotonou en Ouidah in Benin, bezig een museum te ontwikkelen dat aansluit bij de plek van vestiging. Ze geeft aan dat ze eerst juist probeerde het museum te vormen naar westers voorbeeld. Na vijftien jaar realiseerde ze zich echter dat dit een onmogelijke, zo niet absurde, taak was. ‘Waarom zou je een museumgebouw willen met muren, als de plekken waar mensen in Benin al sinds de zeventiende eeuw samenkomen een open structuur, zonder muren hebben?’ In het interview vertelt ze over de worsteling die het kost om het koloniale model achter zich te laten. Over acht jaar is Benin langer onafhankelijk dan gekoloniseerd. Waarom dan zoveel aandacht geven aan de 68 jaar dat Benin een kolonie was? Jonge sponsoren investeren liever in een model dat vooruit kijkt en de duizend jaar rijke geschiedenis van Benin belicht. Die toekomstgerichtheid is opvallend, omdat veel westerse musea op dit moment nog in het reine proberen te komen met het koloniale verleden.
Een ander terugkerend thema is community, oftewel de betekenis die een museum kan hebben voor de lokale gemeenschap. Anne Pasternak, directeur van het Brooklyn Museum in New York, ziet kansen voor musea in het ondersteunen van diverse lokale gemeenschappen. Het Brooklyn Museum speelt hierop in door kunstlessen te verzorgen op scholen met veel kinderen die in armoede leven en biedt daarnaast jongeren die in aanraking zijn gekomen met de politie de kans om een taakstraf uit te voeren als stage in het museum. Tania Coen-Uzzielli, directeur van het Tel Aviv Museum of Art, probeert eveneens de lokale gemeenschap in het museum te betrekken. Onder het motto ’think global, act local’, vermengt ze de wereldwijde moderne kunstgeschiedenis met het lokale kunstnetwerk. Deze aanpak resulteert in een divers tentoonstellingsprogramma, waar ook activiteiten zoals festivals, muziek- en dansoptredens deel van uitmaken.
De toekomst van het museum blijft natuurlijk lastig te voorspellen, maar wat duidelijk wordt uit de 28 interviews in dit boek is dat de museumwereld volop in beweging is. Er wordt geëxperimenteerd met presentatievormen, er worden nieuwe museummodellen ontwikkeld en steeds meer musea werken actief toe naar een inclusief en lokaal relevant programma en personeelsbestand. Het is jammer dat er geen enkele Nederlandse of Belgische museumdirecteur aan het woord komt. Enkel de Duitse Axel Rüger, voormalig directeur van het Van Gogh Museum, vertelt over het museum als bedrijf. Hoewel er in dit boek misschien geen plek voor was, zouden dergelijke gesprekken ook in Nederland tot interessante dialoog kunnen leiden.
The Future of the Museum: 28 Dialogues
András Szántó, 2020, Berlijn: Hatje Cantz, 320 pp.
Charlotte Fijen
is kunsthistoricus